Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
MA22 - Duitslandquiz
MA22 - Duitslandquiz
Dienstag, den 4. Juli 2023
1 / 37
suivant
Slide 1:
Diapositive
Duits
Middelbare school
mavo, havo, vwo
Leerjaar 1,2
Cette leçon contient
37 diapositives
, avec
quiz interactifs
,
diapositives de texte
et
1 vidéo
.
La durée de la leçon est:
30 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
MA22 - Duitslandquiz
Dienstag, den 4. Juli 2023
Slide 1 - Diapositive
Thema: algemeen
Slide 2 - Diapositive
1. Hoeveel mensen in Europa spreken Duits als moedertaal?
A
100 miljoen
B
83 miljoen
C
90 miljoen
D
120 miljoen
Slide 3 - Quiz
2. Welk gebouw
zie je hier?
A
der Fernsehturm
B
der Brandenburger Tor
C
der Bundestag
D
der Berliner Dom
Slide 4 - Quiz
3. Welke rivier stroomt er door Duitsland en Nederland?
A
Maas
B
Rijn
C
Donau
Slide 5 - Quiz
4. Hoe heette de munt van Duitsland voordat de Euro werd ingevoerd?
A
der Franken
B
der Schilling
C
die Krone
D
die Mark
Slide 6 - Quiz
5. Welke TWEE snoepmerken zijn Duits?
A
Haribo
B
Milka
C
Ricols
D
Werther's Original
Slide 7 - Quiz
6. Waar vindt het grootste bierfeest ter wereld (het beroemde Oktoberfest) plaats?
A
Dresden
B
Frankfurt
C
Hannover
D
München
Slide 8 - Quiz
7. De oudste universiteit van Duitsland staat in:
A
Heidelberg
B
Köln
C
Mainz
D
Münster
Slide 9 - Quiz
8. Op dit moment staat er een Nederlandse artiest op nummer één in de TOP50 van Duitsland? Met welk nummer?
A
Joost Klein
B
der Traktor
C
Boeren
D
Friesenjung
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Vidéo
9. Welke van deze componisten heeft NIET de Duitse nationaliteit?
A
Bach
B
Beethoven
C
Schubert
D
Strauss
Slide 12 - Quiz
10. Hoe heet de hoogste berg van Duitsland?
A
Zugspitze
B
Drachenfels
C
Hochkalter
D
Biberkopf
Slide 13 - Quiz
Thema: sleepvraag :)
Sleep de Nederlandse betekenis naar het Duitse woord.
Slide 14 - Diapositive
Metzgerei
Kneipe
Imbiss
Konditorei
slagerij
kroeg
banketbakkerszaak
snackbar
Slide 15 - Question de remorquage
Thema: Geschiedenis
Slide 16 - Diapositive
1. Hoe heette de grens tussen Oost- en West-Duitsland?
A
IJzeren muur
B
Rode lijn
C
IJzeren gordijn
D
Communistische muur
Slide 17 - Quiz
2. De DDR regeerde in:
A
Oost-Duitsland
B
West-Duitsland
Slide 18 - Quiz
3. Door wie werd de muur gebouwd?
A
DDR - Oost-Duitsland
B
BRD - West-Duitsland
C
VS
D
Bestuur Berlijn
Slide 19 - Quiz
4. De Berlijnse muur (scheiding DDR en BRD) is gevallen in:
A
1988
B
1989
C
1990
D
1991
Slide 20 - Quiz
5. Op welke dag vieren de Duitsers de 'Tag der deutschen Einheit'?
A
1 mei
B
3 oktober
C
9 november
D
16 juni
Slide 21 - Quiz
Thema: sleepvraag :)
Sleep de Nederlandse betekenis naar het Duitse woord.
Slide 22 - Diapositive
der Kuli
der Ranzen
das Heft
die Prüfung
de rugzak
de toets
het schrift
de pen
Slide 23 - Question de remorquage
Thema: Taalkennis
Meerkeuzevragen
Slide 24 - Diapositive
1. Het Duitse werkwoord 'werden' heeft twee betekenissen. Welke zijn dat?
A
hebben
B
worden
C
zijn
D
zullen
Slide 25 - Quiz
2. Het zinsdeel 'lijdend voorwerp' staat in welke naamval?
A
eerste naamval
B
tweede naamval
C
derde naamval
D
vierde naamval
Slide 26 - Quiz
3. Zet het werkwoord in de juiste vorm:
Du (reden) zu viel.
A
red
B
rede
C
redst
D
redest
Slide 27 - Quiz
4. Zet de werkwoorden in de juiste vorm:
Ihr (haben) Samstag Hockey (spielen).
A
haben, gespielen
B
haben, gespielt
C
habt, gespielt
D
habt, gespielen
Slide 28 - Quiz
5. Welk lidwoord krijgen de volgende woorden?
Wohnung, Gemeinschaft, Freiheit
A
der
B
die
C
das
Slide 29 - Quiz
6. Welke naamval krijgen de volgende voorzetsels?
gegen, entlang, bis
A
eerste naamval
B
tweede naamval
C
derde naamval
D
vierde naamval
Slide 30 - Quiz
7. In welke naamval staat het zinsdeel tussen haakjes.
Man darf nicht (mit dem Auto) durch das Zentrum fahren.
A
eerste naamval
B
tweede naamval
C
derde naamval
D
vierde naamval
Slide 31 - Quiz
8. Vul het juiste woord in de juiste naamval in.
Gegen (deze) Frau habe ich Anzeige erstattet.
A
diese
B
diesen
C
dieses
D
dieser
Slide 32 - Quiz
9. Zet het werkwoord in de juiste vorm:
Das Kind (dürfen) noch keinen Alkohol trinken.
A
Slide 33 - Quiz
10. Welk lidwoord hoort bij de volgende woorden:
Samstag, Sommer, Süden
A
der
B
die
C
das
Slide 34 - Quiz
Thema: sleepvraag :)
Sleep de Nederlandse betekenis naar het Duitse woord.
Slide 35 - Diapositive
Mathe
Chemie
Physik
Wirtschaft
natuurkunde
scheikunde
wiskunde
economie
Slide 36 - Question de remorquage
Das war es für heute!
Tschüss!
Slide 37 - Diapositive
Plus de leçons comme celle-ci
Leerjaar 2 - Duitslandquiz
Avril 2024
- Leçon avec
32 diapositives
Duits
Middelbare school
mavo, havo, vwo
Leerjaar 1,2
4T K2 der- en ein-Gruppe in 3e en 4e naamval
Décembre 2018
- Leçon avec
18 diapositives
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
persoonlijk voornaamwoorden
Décembre 2022
- Leçon avec
18 diapositives
Duits
Middelbare school
mavo
Leerjaar 4
Het der/ein schema in de 1e en in de 4e naamval (gram. D en E)
Février 2021
- Leçon avec
19 diapositives
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Persoonlijk voornaamwoord + naamvallen JAM tweedejaars
Décembre 2023
- Leçon avec
28 diapositives
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
Persoonlijk voornaamwoord + naamvallen JAM tweedejaars
Novembre 2024
- Leçon avec
23 diapositives
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
Grammatik C
Avril 2022
- Leçon avec
12 diapositives
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
Persoonlijk voornaamwoord + naamvallen JAM tweedejaars
Septembre 2024
- Leçon avec
20 diapositives
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3