Lesson 14. 3/2 (teams les)

What are we going to do today?
- Grammar revision

- Words chapter 3 

- Homework 

1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

What are we going to do today?
- Grammar revision

- Words chapter 3 

- Homework 

Slide 1 - Diapositive

Adjective and adverbs
adjective = een bijvoegelijk naamwoord. 
adverb = een bijwoord. 

Een adjective geeft meer informatie over een zelfstandignaamwoord (noun) 
Een adverb zegt iets over het werkwoord (verb) 

Slide 2 - Diapositive

Adjectives 
We eat salted popcorns = salted zegt in deze zin iets over de popcorn. Popcorn is zelfstandig naamwoord. 

He loves red cars = red zegt iets over de auto. Auto is een zelfstandig naamwoord. 




Slide 3 - Diapositive

Adjective
Een adjective komt ook na woorden als: to be, to look, to appear, to seem. 

I look amazing in my new dress.  
We are serious about our singing career.  
He seems nice in interviews. 

Slide 4 - Diapositive

Adverbs
Adverbs zeggen iets over hoe vaak iets gebeurd of over de manier waarop iets gebeurd. Ze zeggen dus iets over het werkwoord. 

She sings beautifully - beautifully zegt iets over het zingen. Zingen is een werkwoord. 

Slide 5 - Diapositive

Adverbs
Adverbs worden geplaatst voor het hoofdwerkwoord maar na vormen van to be. 
Je kunt een vaak herkennen aan -ly. 

I never watched a horror film by myself.  
We usually watch the news on the couch. 

Slide 6 - Diapositive

Adverbs
Een bijwoord kan ook wat zeggen over een bijvoegelijk naamwoord of een ander bijwoord

That actress is extremely beautiful.  
I went to a very bad concert yesterday.  
She sang incredibly well

Slide 7 - Diapositive

Make a sentece in which you use an adverb and an adjective

Slide 8 - Question ouverte

This is Daisy Duke, a …… producer from the United States
A
talented
B
talentedly

Slide 9 - Quiz

She has ……. produced more than a dozen plays.
A
succesfully
B
succesful

Slide 10 - Quiz

She's a Judge on the Voice Classic. A …….. genre created …… for this show
A
newly, special
B
new, specially
C
newly, specially
D
new, special

Slide 11 - Quiz

The 6 contestants who ……. reach the finally will be ……….. rewarded.
A
rightfully, handsomely
B
rightful, handsome
C
rightfully, handsome
D
rightful, handsomely

Slide 12 - Quiz

They will be gifted an …… record deal.
A
amazing
B
amazingly

Slide 13 - Quiz

Present Perfect vs Past Simple
Past Simple = de normale verleden tijd. Er komt bij regelmatige werkwoorden -ed achter het werkwoord. Onregelmatige werkwoorden krijgen de tweede vorm. (I walked) 

Present Perfect = de onvoltooide tijd. Deze vorm maak je door have/has + 3de vorm van het rijtje (onregel.ww) of ww +ed (regel.ww) ( I have walked) 

Slide 14 - Diapositive

Past Simple vs Present Perfect
Present Perfect gebruik je bij: 
- ervaringen tot nu toe. ( I have never visited Australia) 
- acties beginnen i/h verleden waar nu het resultaat van merkbaar is. (I have lost my keys) 
Past Simple gebruik je bij: 
- acties die in het verleden plaats vonden (I walked home) 
- feiten of gewoontes in het verleden. (I never liked skirts) 

Slide 15 - Diapositive

Present Perfect vs Past Simple
Een aantal signaal woorden om de Present Perfect (PP) te herkennen: just, until, for, ever, never, since, yet, so far, already, recently. Sometimes now can also be a signal word. 

Een aantal signaal worden om de Past Simple (PS) te herkennen: last, ago, dates in the past (e.g. 1 January 1999), yesterday. 

Slide 16 - Diapositive

Make a sentence in which you use both the PP and the PS correctly.

Slide 17 - Question ouverte

Yesterday I …….. (to ring) my friend for two hours.
A
have rung
B
rang

Slide 18 - Quiz

So far she ……. (to never like) to eat sour candy.
A
has never liked
B
never liked

Slide 19 - Quiz

We …..… (to not speak) to our parents for three years now.
A
haven't spoken
B
not speak

Slide 20 - Quiz

They ..…. (to fill) in the medical form straight away after arriving in the hospital.
A
have filled
B
filled

Slide 21 - Quiz

vertaal:
bedroevend

Slide 22 - Question ouverte

verminderen

Slide 23 - Question ouverte

gelach

Slide 24 - Question ouverte

vele

Slide 25 - Question ouverte

beperkt

Slide 26 - Question ouverte

tegenwoordig

Slide 27 - Question ouverte

bijdragen

Slide 28 - Question ouverte

een tijdje

Slide 29 - Question ouverte

in de tussentijd

Slide 30 - Question ouverte

steun

Slide 31 - Question ouverte

Do: 
Maken opdracht 36 Countries and Cultures (HAVO) 
Maken opdracht 37 Countries and Cultures (VWO) 

Slide 32 - Diapositive