H.5 Woordenschat - Spreekwoorden en uitdrukkingen

 Woordenschat H.5


Spreekwoorden en 
uitdrukkingen
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

 Woordenschat H.5


Spreekwoorden en 
uitdrukkingen

Slide 1 - Diapositive

Lesplanning
- Lezen 10 min.
- Herhaling woordenschat hfst 1 t/m 4
- Lesdoel
- Instructie
- Oefenen
- Huiswerk

Slide 2 - Diapositive

Lezen
timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Herhaling hfst 1 t/m 4

Slide 4 - Diapositive

Herhaling
Tegenstelling
Opsomming
In de stille kamer knettert zij van woede.
Jan kocht: verf, hout, lijm en schuurpapier.
Nooit, nooit meer ga ik daar naar toe!

Slide 5 - Question de remorquage

Een woord, zinsdeel of hele zin wordt een paar keer herhaald.
Hele sterke overdrijving.
Leven en dood worden bijv. gecombineerd, zodat ze meer opvallen.
Woorden worden opgesomd.
Ernstige of grote zaken worden als minder ernstig of minder groot voorgesteld.
Een verzachtende of verbloemende uitdrukking die gebruikt wordt in plaats van iets wat ruw of kwetsend gevoeld kan worden.
Opsomming

Herhaling
Hyperbool
Understatement
Eufemisme
Tegenstelling

Slide 6 - Question de remorquage

Wat is het verschil tussen
tautologie en pleonasme?

Slide 7 - Question ouverte

schots en scheef=

Pleonasme of tautologie?
A
pleonasme
B
tautologie

Slide 8 - Quiz

wat is een pleonasme
A
de blauwe bloem
B
het groene gras
C
de rode hoed
D
de zwarte vogel

Slide 9 - Quiz

Dat is een mooie, houten boomstam.

Pleonasme of tautologie?
A
pleonasme
B
tautologie

Slide 10 - Quiz

Beeldspraak
Stijlfiguur
Vergelijking
Herhaling
Drieslag
Metafoor
Tegenstelling
Climax
Personificatie

Slide 11 - Question de remorquage

Doel van deze les

Je kunt spreekwoorden en uitdrukkingen herkennen, begrijpen en gebruiken.

Slide 12 - Diapositive

Wat weet je over spreekwoorden en uitdrukkingen?

Slide 13 - Question ouverte

Een spreekwoord

  • bevat een wijsheid of   opvatting;
  • is een hele zin;
  • kun je niet aanpassen of   wijzigen.

Een uitdrukking

  • is een vaste woordgroep   met een vaste betekenis;
  • kun je wel een beetje   aanpassen of wijzigen.

Slide 14 - Diapositive

Bij spreekwoorden en uitdrukkingen wordt gebruikt gemaakt van ...
A
figuurlijk taalgebruik
B
letterlijk taalgebruik

Slide 15 - Quiz

a. Hoge bomen vangen veel wind.
A
Dat ligt voor de hand; dat behoeft geen toelichting.
B
Het is soms goed om ergens niet over te praten.
C
Ik trek me niets van je aan.
D
Wie opvalt of aanzien heeft, krijgt gemakkelijk kritiek.

Slide 16 - Quiz

b. Je kunt me de boom in.
A
Dat ligt voor de hand; dat behoeft geen toelichting.
B
Het is soms goed om ergens niet over te praten.
C
Ik trek me niets van je aan.
D
Wie opvalt of aanzien heeft, krijgt gemakkelijk kritiek.

Slide 17 - Quiz

e. Hij valt met zijn neus in de boter.
A
Hij denkt niet goed over de dingen na.
B
Hij heeft geluk.
C
Hij krijgt toestemming om zijn plan uit te voeren.
D
Met wat hulp gaat alles gemakkelijker.

Slide 18 - Quiz

f. Hij kijkt niet verder dan zijn neus lang is.
A
Hij denkt niet goed over de dingen na.
B
Hij heeft geluk.
C
Hij krijgt toestemming om zijn plan uit te voeren.
D
Met wat hulp gaat alles gemakkelijker.

Slide 19 - Quiz

g. Dat spreekt voor zich.
A
Dat ligt voor de hand; dat behoeft geen toelichting.
B
Het is soms goed om ergens niet over te praten.
C
Ik trek me niets van je aan.
D
Wie opvalt of aanzien heeft, krijgt gemakkelijk kritiek.

Slide 20 - Quiz

h. Spreken is zilver, zwijgen is goud.
A
Dat ligt voor de hand; dat behoeft geen toelichting.
B
Het is soms goed om ergens niet over te praten.
C
Ik trek me niets van je aan.
D
Wie opvalt of aanzien heeft, krijgt gemakkelijk kritiek.

Slide 21 - Quiz

Wat is het verschil tussen een spreekwoord en een uitdrukking?

Slide 22 - Question ouverte

Aan de slag!
H.5 Woordenschat

Maak alle opdrachten!

Slide 23 - Diapositive