H1 - moeilijke woorden les 1
1 / 31
La durée de la leçon est: 80 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Cet élément n'a pas d'instructions
Hoe voel je je op dit moment?
😒🙁😐🙂😃
Slide 2 - Sondage
Cet élément n'a pas d'instructions
Wat weet je nog van de lessen Nederlands uit jaar 2?
Slide 3 - Question ouverte
Cet élément n'a pas d'instructions
Slide 4 - Diapositive
Cet élément n'a pas d'instructions
Slide 5 - Diapositive
Cet élément n'a pas d'instructions
Wie hoort er allemaal bij jouw familie?
Slide 6 - Question ouverte
Cet élément n'a pas d'instructions
Hoeveel vrienden heb je?
Slide 7 - Question ouverte
Cet élément n'a pas d'instructions
Slide 8 - Diapositive
Cet élément n'a pas d'instructions
Slide 9 - Diapositive
Iets veranderen omdat dat gevraagd wordt of nodig is.
Voorbeeldzin : Op een nieuwe school moet jij je aanpassen aan de schoolregels.
Slide 10 - Diapositive
Een afspraak maken met iemand
Voorbeeldzin : Je spreekt elke zaterdag met een vriendin af om te gaan sporten.
Slide 11 - Diapositive
Het moment waarop je elkaar ziet of spreekt.
Voorbeeldzin : Met jouw zus in Amerika heb je niet elke dag contact.
Slide 12 - Diapositive
Iets wat echt bij een persoon, dier of ding hoort.
Voorbeeldzin : Een eigenschap van jouw broer is dat hij veel lacht.
Slide 13 - Diapositive
Een gevoel dat je hebt.
Voorbeeldzin : Jouw opa liet emoties zien door hard te huilen.
Slide 14 - Diapositive
Iets van vroeger waar je aan terugdenkt.
Voorbeeldzin : Zij heeft veel mooie herinneringen aan haar oma.
Slide 15 - Diapositive
Iemand die je kent.
Voorbeeldzin : Mark is een kennis, die je via de sportclub kent.
Slide 16 - Diapositive
Dat je bij een bepaald land hoort.
Voorbeeldzin : jij hebt de Nederlandse nationaliteit.
Slide 17 - Diapositive
De manier waarop je iemand grootbrengt.
Voorbeeldzin : In zijn opvoeding heeft hij het verschil tussen goed en kwaad geleerd.
Slide 18 - Diapositive
Je aanpassen aan iets of iemand
Voorbeeldzin : In de trein moeten reizigers rekening houden met elkaar
Slide 19 - Diapositive
De manier waarop mensen met elkaar te maken hebben.
Voorbeeldzin : De relatie tussen jouw oom en tante is goed.
Slide 20 - Diapositive
De waardering die je hebt voor iets of iemand. Je laat de ander in zijn of haar waarde.
Voorbeeldzin : Jij hebt respect voor jouw opa, omdat hij al lange tijd voor jouw zieke oma zorgt.
Slide 21 - Diapositive
De vraag of iemand jouw gast wil zijn.
Voorbeeldzin : We hebben een uitnodiging gekregen voor de bruiloft van Mike en Olga.
Slide 22 - Diapositive
Op iemand kunnen rekenen.
Voorbeeldzin : Jij vertrouwt je vader, omdat hij altijd doet wat hij belooft.
Slide 23 - Diapositive
Cet élément n'a pas d'instructions
welk woord past het beste bij het plaatje?
A
afspreken
B
aanpassen
C
het contact
D
de eigenschap
Slide 24 - Quiz
Cet élément n'a pas d'instructions
Welk woord past het beste bij het plaatje?
A
de gewoonte
B
de herinnering
C
de kennis
D
de emotie
Slide 25 - Quiz
Cet élément n'a pas d'instructions
Welk woord bedoel ik:
Op iemand kunnen rekenen
Op iemand kunnen rekenen
Slide 26 - Question ouverte
Cet élément n'a pas d'instructions
Welk woord past bij het plaatje?
Slide 27 - Question ouverte
Cet élément n'a pas d'instructions
Welk woord past bij deze betekenis?
"iets wat echt bij een persoon, dier of ding hoort"
"iets wat echt bij een persoon, dier of ding hoort"
A
de kennis
B
de opvoeding
C
de eigenschap
D
de relatie
Slide 28 - Quiz
Cet élément n'a pas d'instructions
Welke woord past bij het plaatje?
Slide 29 - Question ouverte
Cet élément n'a pas d'instructions
Welk woord past bij deze betekenis?
"dat je bij een bepaald land hoort"
"dat je bij een bepaald land hoort"
Slide 30 - Question ouverte
Cet élément n'a pas d'instructions
Ik ken de betekenis van de woorden van thema 3
Ja, helemaal
De meeste woorden ken ik, maar een paar nog niet
Ik ken er een paar, de rest moet ik nog oefenen
Ik ken er nog geen 1 en mag nog veel gaan oefenen
Slide 31 - Sondage
Cet élément n'a pas d'instructions
