Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Welke voedingsstof zit vooral in dit voedsel?
A
Koolhydraten
B
Vetten
C
Eiwitten
D
Vitamines
Slide 2 - Quiz
Wat is van onderstaande voedingsstoffen DE BELANGRIJKSTE FUNCTIE.
eiwitten
vetten
kool hydraten
water
brandstof
bouwstof
reserverstof
bouwstof
Slide 3 - Question de remorquage
Vitamine D is nodig om calcium uit je voeding op te nemen. Zonlicht is de belangrijkste bron van vitamine D. Het lichaam kan namelijk onder invloed van zonlicht in de huid zelf vitamine D aanmaken.
Waarom is het voor kinderen gezond om veel buiten te spelen?
A
Omdat ze dan zonlicht op de huid krijgen, waardoor ze vitamine D kunnen aanmaken.
B
Omdat ze dan veel eiwitten aanmaken
C
Omdat ze dan zonlicht op de huid krijgen en dan kunnen ze mineralen aanmaken
D
Omdat ze dan veel mineralen aanmaken
Slide 4 - Quiz
Leg uit dat jonge kinderen naast vitamine D ook eiwitrijk voedsel moeten eten.
A
jonge kinderen zijn in de groei en moeten veel brandstof binnen krijgen
B
jonge kinderen zijn in de groei en moeten veel bouwstoffen binnen krijgen
C
jonge kinderen zijn in de groei en moeten veel reserverstoffen binnenkrijgen
D
jonge kinderen zijn in de groei en moeten veel beschermende stoffen binnen krijgen
Slide 5 - Quiz
Floris gaat in de sportschool trainen voor meer spiermassa en wil voedsel eten dat daarbij helpt.
A
salade met kip en glas water
B
brood met ei, spek en glas melk
C
tosti met kaas, appel en thee
D
ontbijt met havermout, noten, sojayoghurt en glas melk
Slide 6 - Quiz
Senna wil minder koolhydraten eten.
A
salade met kip en glas water
B
brood met ei, spek en glas melk
C
tosti met kaas, appel en thee
D
ontbijt met havermout, noten, sojayoghurt en glas melk
Slide 7 - Quiz
Vroeger kon men op een schip alleen voedsel meenemen dat lang goed bleef. Daardoor aten matrozen tijdens een lange zeereis vooral gezouten vlees, gezouten spek en scheepsbeschuit (een soort gedroogd brood). Hierdoor kregen ze van bepaalde voedingsstoffen te weinig binnen, waardoor veel matrozen ziek werden. Aan welke groep voedingsstoffen hadden deze matrozen een tekort?
A
eiwitten
B
mineralen
C
vitamines
D
koolhydraten
Slide 8 - Quiz
Herten hebben een gewei. Dit gewei hoort bij het skelet. Het bestaat uit dezelfde stoffen als een bot. Welke voedingsstof krijgen muizen binnen als ze knagen aan het hertengewei?
A
vitamines
B
mineralen
C
eiwitten
D
koolhydraten
Slide 9 - Quiz
In tabel 1 staat de productinformatie van multivitaminen. De aanbevolen dagelijkse hoeveelheid (ADH) is de hoeveelheid die je per dag zou moeten binnenkrijgen.
Bereken hoeveel milligram fosfor je per dag nodig hebt volgens deze informatie.
Samenstelling
Per tablet
Percentage ADH* in 1
Fosfor
250 mgram
20%
A
50 mg
B
1000 mg
C
1250 mg
D
25 mg
Slide 10 - Quiz
Wat zijn mineralen en welke functie hebben ze?
A
Zouten, beschermende functie
B
Vitaminen, ze zijn bouwstoffen
C
Stenen, ze zijn reserve stoffen
D
Suikers, ze leveren energie
Slide 11 - Quiz
Volkorenbrood In dit product komt veel voedingsvezel voor.
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quiz
Van wat voor een soort voedingsstoffen leven gisten in brood, bier en wijn.
A
eiwitten
B
vetten
C
mineralen
D
koolhydraten
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Diapositive
Slide 18 - Diapositive
Slide 19 - Vidéo
Slide 20 - Diapositive
Slide 21 - Diapositive
huiswerk
maak opdracht 1 tot en met 9 (10 mag)
blz 99 t/m 103
Slide 22 - Diapositive
Ik kan uitleggen wat vertering is
😒🙁😐🙂😃
Slide 23 - Sondage
voedingsstof die direct in je bloed wordt opgenomen
voedingsstof die eerst verteerd wordt voordat het in je bloed wordt opgenomen
geen voedingsstof
alle koolhydraten behalve glucose
glucose
vetten
voedingsvezel
mineralen
eiwitten
vitaminen
water
Slide 24 - Question de remorquage
Waar begint de vertering?
A
in de mond
B
in de slokdarm
C
in de maag
D
in de darmen
Slide 25 - Quiz
Welke voedingsstoffen moeten worden verteerd?
A
Vitaminen, eiwitten, koolhydraten
B
Vetten, koolhydraten, mineralen
C
Eiwitten, vetten, koolhydraten
D
Koolhydraten, vitamine, mineralen
Slide 26 - Quiz
Welke voedingsstof kan niet direct door de dunne darmwand worden opgenomen?
A
Glucose
B
Vitaminen
C
Mineralen
D
Eiwitten
Slide 27 - Quiz
Door de darmperistaltiek beweegt het voedsel van de mond naar de anus, maar het kan ook andersom.
Wanneer beweegt de darmperistaltiek het voedsel de andere kant op?
Door de darmperistaltiek beweegt het voedsel van de mond naar de anus, maar het kan ook andersom.
Wanneer beweegt de darmperistaltiek het voedsel de andere kant op?
Door de darmperistaltiek beweegt het voedsel van de mond naar de anus, maar het kan ook andersom.
Wanneer beweegt de darmperistaltiek het voedsel de andere kant op? Door de darmperistaltiek beweegt het voedsel van de mond naar de anus, maar het kan ook andersom.
Wanneer beweegt de darmperistaltiek het voedsel de andere kant op?
A
bij een scheet laten
B
bij het overgeven/braken
C
als je maag aan het knorren is
D
als je last hebt van diarree
Slide 28 - Quiz
De peristaltische bewegingen vinden plaats in ....... kies het beste antwoord
A
de mond, de dikke darm
B
de darmen, de maag en de slokdarm
C
de maag en de
slokdarm
D
de mond en de maag
Slide 29 - Quiz
welke drie voedingsstoffen hoeven niet verteerd te worden
A
eiwitten vetten koolhydraten
B
mineralen vitamines water
C
vezels water glucose
D
eiwitten water mineralen
Slide 30 - Quiz
schrijf een voedingsmiddel op waar veel eiwitten inzitten
Slide 31 - Question ouverte
schrijf een voedingsmiddel op waar veel koolhydraten inzitten
Slide 32 - Question ouverte
mineralen hebben als functie in de voeding
A
reserverstof en bouwstof
B
reserverstof en brandstof
C
beschermende stof en bouwstof
D
beschermende stof en brandstof
Slide 33 - Quiz
welke voedingsstoffen zijn bouwstoffen
A
eiwitten vetten koolhydraten vitamines
B
eiwitten vetten koolhydraten vitamines mineralen water
C
eiwitten vetten koolhydraten vitamines mineralen
D
eiwitten vetten koolhydraten vitamines mineralen water vezels
Slide 34 - Quiz
A
Op plaats P trekken de kringspieren zich samen. achter het voedselbrokje
.
B
Op plaats Q trekken de lengtespieren zich samen achter het voedselbrokje
C
Op plaats P trekken de kringspieren zich samen. voor het voedselbrokje
D
Op plaats Q trekken de lengtespieren zich samen voor het voedselbrokje