6 Vwo Economie par. 17.4

17.17b
De liquiditeit bij vraag a was 8,86 / 30 x 100%
Hoe berekenen we de liquiditeit bij vraag b?
A
7,32 / 29,5 x 100
B
7,32 / 30 x 100
C
7,82 / 29,5 x 100
1 / 27
suivant
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

17.17b
De liquiditeit bij vraag a was 8,86 / 30 x 100%
Hoe berekenen we de liquiditeit bij vraag b?
A
7,32 / 29,5 x 100
B
7,32 / 30 x 100
C
7,82 / 29,5 x 100

Slide 1 - Quiz

17.17c
Welke tussenstap is juist?
A
( 7,32 + X ) / 29,5 x 100 = 30
B
( 7,32 + X ) / ( 29,5 + X ) = 0,3
C
( 3,82 + X ) / ( 29,5 + x ) = 0,3

Slide 2 - Quiz

Uitleg
Rol van / taken van centrale bank (DNB/ECB):
  1. In omloop brengen chartale geld
  2. Beheerder reserve buitenlandse valuta
  3. Toezicht monetaire infrastructuur
  4. Toezicht aanbieders financiële producten
  5. Bewaken interne waarde van valuta (euro)





Slide 3 - Diapositive

Onderdelen monetair beleid

Het monetair beleid kan gevoerd worden door aanpassen van 

  • de maatschappelijke geldhoeveelheid
  • het officiële rentetarief (reporente)


Slide 4 - Diapositive

Monetair beleid
Als de centrale bank de geldhoeveelheid vergroot, heet dit monetaire expansie
De centrale bank kan de geldhoeveelheid in een land / gebied op een directe en indirecte manier beïnvloeden.

De indirecte manier gaat via de rente.

Slide 5 - Diapositive

Aanpassing maatschappelijke geldhoeveelheid

Slide 6 - Diapositive

Directe vergroting van de maatschappelijke geldhoeveelheid gebeurt door het opkopen van staatsobligaties. 
Dat gebeurt met geld dat nog niet tot de maatschappelijke geldhoeveelheid hoort. Als de obligatie is opgekocht, hoort het geld wel tot de maatschappelijke geldhoeveelheid. 
Er is dus sprake van monetaire expansie.

Slide 7 - Diapositive

De CB kan de geldhoeveelheid direct beïnvloeden door het opkopen van waardepapieren (meestal staatobligaties) bij banken. Dit heet ook wel openmarkt-transacties.

Hierdoor verruimt de liquiditeitspositie van banken (ze krijgen meer geld in kas) en de banken zullen dit over het algemeen willen uitlenen (daar verdienen ze immers op).

Het aanbod van geld op de kapitaalmarkt stijgt, waardoor de rente daalt.

Het aantal leningen stijgt (en besparingen dalen), waardoor M stijgt.

Slide 8 - Diapositive

Kwantitatieve verruiming (Quantitative Easing; QE)


De centrale bank maakt geld en koopt daarmee op grote schaal waardepapieren, zoals staatsobligaties, van de banken.

De banken krijgen daardoor meer kasmiddelen om krediet te gaan verlenen.

Het uiteindelijke doel daarvan is een stijging van de bestedingen en het stimuleren van economische groei.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Neutraliteit van geld

Als je als CB de geldhoeveelheid aanpast om de vraag (en dus de productie) van goederen te beïnvloeden, is de CB bezig om reële kant van de economie (de hoeveelheid producten) te sturen met de monetaire kant.



Slide 11 - Diapositive

Het is de taak van de centrale bank om ervoor te zorgen dat de maatschappelijke geldhoeveelheid gelijke tred houdt met de productie. 
Als de maximale productie (= productiecapaciteit) is bereikt, zal een stijging van M namelijk op lange termijn alleen leiden tot een stijging van P (= inflatie). 
De stijging van M heeft dus op lange termijn geen invloed op het reele BBP. Dit heet de neutraliteit van geld.

Slide 12 - Diapositive

Verplichte reserves en liquiditeitseisen

Slide 13 - Diapositive

Een andere manier om de geldhoeveelheid (direct) te beïnvloeden is het door het verhogen of verlagen van de verplichte reserves die banken moeten aanhouden bij de ECB.

Dit geld kunnen de banken niet gebruiken voor kredietverlening aan het publiek.

Als de CB banken verplicht om een groter bedrag in deze financiële reserve te stoppen, kunnen banken over minder geld beschikken.

Deze lagere liquiditeit leidt -via een beperking van het aanbod- dus tot een hogere geldmarktrente.

Slide 14 - Diapositive

De centrale bank kan de maatschappelijke geldhoeveelheid beïnvloeden door het gemakkelijker of juist minder gemakkelijk te maken voor banken om geld uit te lenen.

Stel dat de centrale bank de regels voor het uitlenen van geld versoepeld. Banken gaan meer uitlenen aan gezinnen en bedrijven. Zo stijgt de maatschappelijke geldhoeveelheid. Gezinnen en bedrijven gaan dit uitgeven. Er komt meer vraag en (bij een gelijkblijvend aanbod) zullen de prijzen stijgen.


Een hogere M leidt dus tot meer inflatie.

Slide 15 - Diapositive

Rentebeleid

Slide 16 - Diapositive

Ook heeft de hoogte van de rente invloed op de inflatie.

Stel dat de centrale bank het officiële rentetarief voor de banken verhoogt. Banken rekenen dit door aan hun klanten. Gezinnen en bedrijven moeten dus meer betalen voor hun leningen. Vraag naar leningen daalt. Ook zullen consumenten meer gaan sparen, omdat dit door de hogere rente aantrekkelijker is geworden.

Minder leningen en meer sparen leidt tot een daling van de maatschappelijke geldhoeveelheid. Er komt minder vraag en (bij een gelijkblijvend aanbod) zullen de prijzen dalen.

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Zero lower bound

Door het bestaan van chartaal geld, is de ondergrens van de rente gelijk aan 0.

Bedenk maar wat er zou gebeuren als de rente wel onder de nul zou komen. Bij een negatieve rente zou iedereen zijn spaargeld omzetten in chartaal geld en dat thuis gaan ‘oppotten’(om te voorkomen dat je moet gaan betalen voor het ‘op de bank’ zetten van je geld).

Slide 19 - Diapositive

De bank heeft dan geen geld meer om uit te lenen. Dit willen ze voorkomen, dus de rente zal niet negatief worden.


Door het marktmechanisme zou ook voorkomen moeten worden dat rente negatief wordt: als sparen niets meer oplevert, zullen mensen hun geld eerder chartaal aanhouden en dus niet meer op een spaarrekening op de bank zetten. Het aanbod van geld daalt, waardoor de rente (prijs van geld) weer zou moeten stijgen.

Slide 20 - Diapositive

Liquiditeitsval
Als de rente in de buurt komt van de nul procent, kan dit leiden tot een liquiditeitsval. Dit betekent dat het de CB niet meer lukt om de maatschappelijke geldhoeveelheid te vergroten door de kredietmogelijkheden van de banken te verruimen (door bijv. QE). De rente is zo laag, dat banken niet bereid zijn om het tegen die lage rente uit te lenen.

Slide 21 - Diapositive

Maar zelfs als het extra geld wel in de maatschappelijke geldhoeveelheid terechtkomt heeft dat geen zin meer.

De reële sector reageert dan niet meer op een vergroting van M. Het extra geld dat de huishoudens (op één of andere manier) krijgen, wordt niet uitgegeven, maar opgepot (inactief gehouden). In termen van de verkeersvergelijking van Fischer, M stijgt, maar de omloopsnelheid V daalt, zodat P x T niet verandert. Het prijspeil en de reele bestedingen stijgen niet

Slide 22 - Diapositive

Instrumenten ECB / DNB bij beinvloeden inflatie:
- direct beinvloeden maatschappelijke geldhoeveelheid
- liquiditeitseisen
( liquiditeitseis korte termijn en solvabiliteitseis lange termijn )
- verplichte reserves
( beinvloeden uitleenmogelijkheden banken )
- refi rente ( rente leningen banken bij ECB, die vervolgens wordt doorberekend aan klanten )

Slide 23 - Diapositive

Bij een dreigende deflatie zal de ECB de refi rente
...(1) en zal de ECB de liquiditeitseisen en de verplichte reserves ...(2)
A
1> verlagen 2> verlagen
B
1> verlagen 2> verhogen
C
1> verhogen 2> verlagen
D
1> verhogen 2> verhogen

Slide 24 - Quiz

Als de centrale bank de maatschappelijke geldhoeveelheid wil vergroten, kan zij ....
A
de rente verhogen of de liquiditeitsmogelijkheden verruimen
B
de rente verlagen of de liquiditeitsmogelijkheden verruimen
C
de rente verhogen of de liquiditeitsmogelijkheden verkrappen
D
de rente verlagen of de liquiditeitsmogelijkheden verkrappen

Slide 25 - Quiz

Hw.
Bekijken filmpje laatste sheet

en

Opgaven 17.20 en 17.22

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Vidéo