M2 week 7 les 1

Salut! Au programme;
* le passé composé (herhaling en oefenen)
* les devoirs
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Salut! Au programme;
* le passé composé (herhaling en oefenen)
* les devoirs

Slide 1 - Diapositive

Passé composé, die gebruik je
Om te praten over dingen die je gedaan hebt ..
weet je nog? j'ai joué = ik heb gespeeld
j'ai regardé Netflix=ik heb Netflix gekeken

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
- Ik ken de rijtjes van avoir en être uit mijn hoofd
- Ik weet wanneer ik het rijtje van avoir moet gebruiken en wanneer dat van être
- Ik kan zelf het voltooid deelwoord maken van werkwoorden die eindigen op -er 
- Ik weet van welke onregelmatige werkwoorden ik het voltooid deelwoord uit mijn hoofd moet       leren.

Slide 3 - Diapositive

De passé composé
bestaat uit 2 delen:

1: Hulpwerkwoord avoir of être

2: Voltooid deelwoord

Slide 4 - Diapositive

Deze hulp ww moet je goed weten! 
être= zijn
je suis= ik ben
tu es=jij bent
il,elle,on est=hij is/zij is/men is
nous sommes=wij zijn
vous êtes=jullie zijn/u bent
ils,elles sont=zij zijn


avoir=hebben
j'ai = ik heb
tu as=jij hebt
il,elle,on a=hij,zij,men heeft
nous avons=wij hebben
vous avez=jullie hebben,uheeft
ils,elles ont=zij hebben

Slide 5 - Diapositive

être
=
 zijn




il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
es
sont
est
êtes
sommes
suis

Slide 6 - Question de remorquage

Het werkwoord avoir
j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 7 - Question de remorquage

STAP 1
Kies of je de passé composé gaat maken met 
être of avoir

Slide 8 - Diapositive

Je kiest eigenlijk bijna altijd voor avoir.
Je kiest alleen voor être bij de volgende werkwoorden:

Slide 9 - Diapositive

Belangrijkste ww vervoegen met être
  • aller (gaan)                              
  • arriver (aankomen)
  • entrer (binnen komen)
  • rentrer (terug gaan/ naar huis gaan)
  • rester (blijven)
  • monter (stijgen/klimmen)

Slide 10 - Diapositive

Bijvoorbeeld (être)
Elle (aller) .........               Elle est allée
Nous (entrer) ....              Nous sommes entrés          
Pierre (monter)...            Pierre est monté


Slide 11 - Diapositive

Alle andere werkwoorden krijgen dus een vorm van avoir
Bijvoorbeeld:
Tu (regarder)...                         Tu as regardé
Vous (manger)...                      Vous avez mangé
Jean et Pierre (acheter)       Jean et Pierre ont acheté

Slide 12 - Diapositive

STAP 2
Maak het voltooid deelwoord 
Soms kun je het voltooid deelwoord niet zelf maken, dan moet je het uit je hoofd leren. Deze werkwoorden vind je op een aparte slide.

Slide 13 - Diapositive

Voltooid deelwoord zelf maken:
  • Je werkwoord eindigt op -er: haal -er weg, zet er é voor in de plaats.
    Bijvoorbeeld: regarder  --> regarder --> regard --> regardé

Slide 14 - Diapositive

De volgende voltooide deelwoorden moet je uit je hoofd leren!
  • avoir --> eu    bijv. Tu as eu (jij hebt gehad)
  • être --> été     bijv. Nous avons été (wij zijn geweest)
  • faire --> fait    bijv. Elles ont fait (zij hebben gemaakt)

Slide 15 - Diapositive

Even oefenen...

Slide 16 - Diapositive

(habiter= wonen) Ik heb gewoond=
A
j'habite
B
j'ai habité
C
je habitais
D
habiter

Slide 17 - Quiz

(parler=praten) wij hebben gepraat=
A
ils ont parlé
B
vous avez parlé
C
on a parlé
D
nous avons parlé

Slide 18 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?
A
rester=blijven
B
aller=gaan
C
regarder=kijken
D
entrer=naar binnen gaan

Slide 19 - Quiz

Elle (regarder, passé composé) un film sur Netflix
A
a regardé
B
est regarder
C
est regardé
D
est regardée

Slide 20 - Quiz

Elles... (parler)
(passé composé)
A
ont parlé
B
sont parlé
C
sont parler
D
ont parlées

Slide 21 - Quiz

Zie ook bron C 
in tekstboek, blz 62
maken 13 c,d,e,f werkboek blz 13/14

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive