Vwo 4 Nectar 5.2

Paragraaf 5.2
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Paragraaf 5.2

Slide 1 - Diapositive

Deze periode (TW3)
  • Hoofdstuk 5: Erfelijkheid 
  • Hoofdstuk 7: Evolutie

Slide 2 - Diapositive

Deze periode (TW3)

Slide 3 - Diapositive

Deze periode (TW3)

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu

Slide 6 - Quiz

Bij een twee-eiige tweeling is:
A
Het genotype en fenotype hetzelfde
B
Alleen fenotype hetzelfde
C
Genotype en fenotype verschillend
D
Alleen fenotype verschillend

Slide 7 - Quiz

Bij een één-eiige tweeling is:
A
Het genotype en fenotype hetzelfde
B
Alleen fenotype hetzelfde
C
Genotype en fenotype verschillend
D
Alleen fenotype verschillend

Slide 8 - Quiz

Heeft een vlinder hetzelfde fenotype als de rups waaruit hij is ontstaan? En hetzelfde genotype?
A
alleen hetzelfde fenotype
B
alleen hetzelfde genotype
C
zowel hetzelfde fenotype als hetzelfde genotype

Slide 9 - Quiz

Mathilde laat haar haren blonderen bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype?
En haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 10 - Quiz

Leerdoelen 5.1

Slide 11 - Diapositive

Leerdoelen 5.2

Slide 12 - Diapositive

Gen vs allel

Slide 13 - Diapositive

Karyogram
BiNaS 70B

Slide 14 - Diapositive

SRY gen op het Y chromosoom

Slide 15 - Diapositive

Genoom mutatie

Slide 16 - Diapositive

Chromosoom mutatie
Deletie: stuk chromosoom (dus genen) missen
Duplicatie: stuk chromosoom (dus genen) dubbel
Inversie: stuk chromosoom (dus genen) omgekeerd
Insertie: stuk chromosoom (dus genen) naar ander chromosoom
Translocatie: uitwisseling van stukken chromosoom (dus genen) 

Slide 17 - Diapositive

Chromosoom mutatie

Slide 18 - Diapositive

Crossing over

Slide 19 - Diapositive

Crossing over

Slide 20 - Diapositive

Puntmutaties

Slide 21 - Diapositive

Puntmutaties

Slide 22 - Diapositive

Puntmutatie: sikkelcelanemie

Slide 23 - Diapositive

Recombinatie
De mens:
  • 46 chromosomen
  • 23 chromosomenparen

223 combinatiemogelijkheden voor haplotype gameet

Met crossing-over erbij nog meer!

Slide 24 - Diapositive

Wat is een mutatie?
A
verandering in de fenotype
B
ontstaan van een organisme
C
verandering in de genotype
D
ontstaan van DNA

Slide 25 - Quiz

Wat heeft meer invloed? Een mutatie in een geslachtscel of een mutatie in een lichaamscel?
A
Geslachtscel
B
Lichaamscel
C
Beide evenveel
D
Geen van beiden

Slide 26 - Quiz

Hoe noemen we de mutatie waarin een geslachtscel een chromosoom teveel krijgt?
A
puntmutatie
B
translocatie
C
genoommutatie
D
recombinatie

Slide 27 - Quiz

Een man heeft een mutatie op zijn Y-chromosoom. Kan hij deze mutatie doorgeven aan zijn zoon? En aan zijn dochter?
A
alleen zijn zoon
B
alleen zijn dochter
C
zowel zijn zoom als dochter

Slide 28 - Quiz

Wat is een translocatie?
A
Een mutatie in de DNA-sequentie
B
Het verplaatsen van een stukje chromosoom naar een ander chromosoom
C
Een afwijking in de eiwitsynthese
D
Een duplicatie van een gen

Slide 29 - Quiz

Wat is JUIST over crossing-over?
A
Vindt plaats tijdens mitose
B
Vindt plaats tijdens meiose 1
C
Vindt plaats tijdens meiose 2
D
Vindt plaats tijdens de interfase

Slide 30 - Quiz

Wat wordt bedoeld met een "trisomie"?
A
Een mutatie in een gen
B
Een afwijking in DNA-structuur
C
Een extra exemplaar van een chromosoom
D
Een verlies van chromosomen

Slide 31 - Quiz

In afbeelding 5 zijn de chromosomen afgebeeld van een man. Met een rode pijl is
een chromosoom aangegeven waarin een mutatie is opgetreden. De mutatie zit in
alle cellen van de man. Deze man krijgt een kind.

Hoe groot is de kans dat hij deze mutatie doorgeeft aan zijn kind?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 32 - Quiz

Crossing-over tussen homologe chromosomen vindt plaats als de chromosomen tegenover elkaar in het midden van de cel liggen, dat is in ...
A
de metafase van meiose 1
B
de metafase van meiose 2
C
de anafase van meiose 1
D
de anafase van de meiose 2

Slide 33 - Quiz

Leerdoelen 5.2

Slide 34 - Diapositive


  • Lezen 5.3 (5 min!)
  • Maken 5.2: opdracht 11, 14, 17, 19, 20, 22 
Aan het werk

Slide 35 - Diapositive