C2 U1 LiFo gramática deel 2 perfecto

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Aan het einde van dit hoofdstuk:

Leerdoelen

- Ik ken de vervoeging van ser en estar.

- Ik ken de vervoeging van de pretérito perfecto (voltooid tegenwoordige tijd) en ik ken de onregelmatige vooltoide deelwoorden van unidad 1.

- Ik kan de regelmatige en de onregelmatige werkwoorden van unidad 1 goed vervoegen

Aan het einde van dit hoofdstuk:

Succescriteria's

- Ik weet al wanneer ik het werkwoord ser en estar moet gebruiken in het Spaans.

- Ik kan vertellen iets over dingen die ik gedaan heb in het Spaans.

Unidad 1 C2 punto de recarga gramática

1. herhaling regelmatige werkwoorden.

2. herhaling ser/estar.

3. herhaling onregelmatige werkwoorden.

4. Pretérito perfecto (voltooid tegenwoordige tijd)

Unidad 1C2 punto de recarga Gramática

1. Pretérito perfecto (regelmatige werkwoorden)

2. Onregelmatige voltooid deelwoorden. 

3. Wederkerende werkwoorden (Pretérito perfecto) 

Pretérito perfecto

- Gebeurtenissen in het verleden die een verband hebben met het heden.

 "Elena ha venido ahora mismo" "Elena is net gekomen"

"Hoy he comido sopa de verduras." "Vandaag heb ik groentesoep gegeten"

- Voor dingen die iemand tijdens  zijn leven gedaan heeft.

"Mi tía Rosa ha viajado mucho" Mijn tante Rosa heeft veel gereisd"

"Mi padre ha estado muchas veces de vacaciones en Indonesia"

                              

Pretérito perfecto

Onregelmatige voltooid deelwoord

decir  -----          dicho           (zeggen)

hacer -----          hecho         (doen/maken)

abrir -----            abierto        (openen)

volver  -----         vuelto          (teruggaan)

escribir----        escrito        (schrijven)

ver     ----             visto             (zien)

poner    ---         puesto        (plaatsen/neerzetten)

romper ----         roto               (breken)

Wederkerende werkwoorden

Yo                                           me     he

Tú                                           te       has                                               ducharse

Él/ella/ usted                    se       ha

Nosotros/-as                    nos   hemos        + duchado

Vosotros/-as                     os     habéis

Ellos/ellas/ustedes         se     han

Pretérito perfecto:

1. Esta mañana (desayunar-yo) un vaso de leche con galletas.

2. Hoy (Juan-comer) en casa de su tía.

3. Esta semana (nosotros-ir) a la fiesta de cumpleaños de Juan.

4. Esta noche (vosotros-poner) la música muy alta.

5. Hoy (ellos-escribir) un correo electrónico a sus amigos holandeses.

6. ¿(Ver-tú) esta mañana a María?

7.  (Juan y María-casarse) en Ibiza este verano.

Pretérito perfecto:

1. Esta mañana (he desayunado) un vaso de leche con galletas.

2. Hoy (Juan ha comido) en casa de su tía.

3. Esta semana (hemos ido) a la fiesta de cumpleaños de Juan.

4. Esta noche (habéis puesto) la música muy alta.

5. Hoy (han escrito) una correo electrónico a sus amigos holandeses.

6. ¿(Has visto) esta mañana a María?

7. (Juan y María se han casado)en Ibiza este verano.

Pretérito Perfecto

A trabajar :)

C2 boek "in de klas" 1.2 gramática opdracht 5

C2 boek "huiswerk" 1.3 gramática opdracht 13

Leren vervoegingen perfecto!