Dambord

Dambord
In deze opdracht ga je een dambord maken met de bijbehorende steentjes.

40 stenen.
rij van 10x10 vakjes = 100 vakjes.





Na deze opdracht heb je geleerd hoe je moet aftekenen, recht afzagen van hout. Op maat schuren van hout. Schilderen van hout. Hout duurzaam maken met epoxy.
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
TechniekPraktijkonderwijsLeerjaar 2

Cette leçon contient 15 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 400 min

Éléments de cette leçon

Dambord
In deze opdracht ga je een dambord maken met de bijbehorende steentjes.

40 stenen.
rij van 10x10 vakjes = 100 vakjes.





Na deze opdracht heb je geleerd hoe je moet aftekenen, recht afzagen van hout. Op maat schuren van hout. Schilderen van hout. Hout duurzaam maken met epoxy.

Slide 1 - Diapositive

Je krijgt een plankje van 21 x 21 cm.
Schuur de randen glad met een schuurpapier zodat alle splinters zijn verdwenen

Slide 2 - Diapositive

Zag de latjes van 5mm x 10mm
op precies 20,5cm !

Schuur met schuurpapier alle splinters weer weg
Randen op maat zagen

Slide 3 - Diapositive

Leg de latjes neer op tafel zoals getekend op het plaatje.

Pak een rolmaat en meet of de maten kloppen
Randen opmeten

Slide 4 - Diapositive

ALS de maten precies kloppen vanuit de vorige foto dan lijm je de randen op het plankje.
Kaars recht!




Maar ook tegen elkaar aan!
Randen op maat zagen

Slide 5 - Diapositive

Het volgende dat je gaat doen is de blokjes uit zagen exact op maat!!
De maten zijn 2cm x 2cm en 4mm dik. 
Hier zaag je er 100 van!

Na het uitzagen ga je ze allemaal 
weer goed schuren zodat er geen 
splinters meer aan zitten.


Vakjes gaan zagen
Daarna ga je ze kleuren met stift of verf. 
Kies uit: 50 Zwart en 50 Wit of Alleen 50 donkerbruin

Het mooiste resultaat bereik je met verf.

Slide 6 - Diapositive

De volgende stap na het verven is de vakjes weer opmeten. 
Deze moeten 2cm x 2cm zijn
Als ze te groot zijn, dan op een 
schuurplankje op maat schuren

Als ze op maat zijn dan leg je ze
precies zo neer als op de tekening.
Als het past en ze liggen keurig op
 1 lijn, dan lijm je ze vast met houtlijm.
Vakjes in het bord lijmen

Slide 7 - Diapositive

LET OP !

De rij er na leg je de gekleurde 
blokjes precies andersom neer. 
Ook weer zonder lijm.

Als deze ook weer strak op 
1 lijn liggen, 
pas dan lijm je ze vast.


En zo ga je verder met de andere rijen, om en om.
Vakjes in het bord lijmen

Slide 8 - Diapositive

En zo ga je verder met de andere rijen, om en om te passen, neer leggen en dan pas lijmen.

  1. Alles neerleggen
  2. Passend maken en zo nodig schuren.
  3. Lijmen
Vakjes in het bord lijmen

Slide 9 - Diapositive

Uiteindelijk ziet er bord er zo uit

Slide 10 - Diapositive

EXTRA UITDAGING
Omdat het complete bord nu van (gekleurd) hout is kan de verf of stift beschadigen. Om dit te voorkomen kunnen 
we een laagje (2mm) epoxy er op gieten.

Maar hiervoor moeten we wel
zeker zijn dat er geen epoxy
tussen de randen eruit kan
lopen. Als epoxy eenmaal is
uitgehard krijg je het er
nooit meer af.

Slide 11 - Diapositive

EXTRA UITDAGING
Lijm met een lijmpistool aan de buitenkant, een extra rand met lijm op de naden van de latten. Zie de pijltjes.

Voorbereiding gieten epoxy

Slide 12 - Diapositive

EXTRA UITDAGING
Voorbereiding gieten epoxy

LETOP:  Leg je dambord waterpas !!
Maak het hele bord stofvrij met een kwast
De docent helpt je met het mengen (2mm of 3mm) van de epoxy.

ls de epoxy is gegoten dan heeft deze 
zeker 24 uur de tijd nodig om uit te 
harden!

Slide 13 - Diapositive

Damschijven
De damschijven zijn zoals je kan zien altijd rond. Van alle 40 schijven ga je de randen glad schuren. Zodat de zwarte kleur en eventuele splinters eraf zijn. zorg dat ze geen platte vlakjes krijgen.
Na het schuren ga je ze een kleur geven.


Heb je bij het bord gekozen:
- voor Zwart/ Wit dan maak je 20 witte schijven en 20 zwart schijven 
- voor lichtbruin. Dan schilder je 20 schijven donkerbruin

Ook hier geeft verf het mooiste resultaat

Slide 14 - Diapositive

Syllabus criteria
1.1.00ABCD: Je herkent de werkwijze en het gebruik van hulpmiddelenen materialen om tot de oplossing van een technisch probleem te komen. zie 1.1.1; Dit geld voor het maken van alle opdrachten
2.1.00ABCD: Je benoemt de correcte benaming van bepaalde traditionele en nieuwe materialen, gereedschappen en bewerkingen. zie 2.1.1; Dit geld voor het maken van alle opdrachten
2.2.00A: Je benoemt de correcte benaming van bepaalde traditionele en nieuwe materialen, gereedschappen en bewerkingen.
2.2.00B: Je herkent materiaal-eigenschappen (mechanische, natuurkundige, chemische, technologische) en licht de manier waarop deze materialen worden toegepast toe.
2.2.00CD: Je analyseert en past materiaaleigenschappen (mechanische, natuurkundige, chemische, technologische) toe in verschillende situaties.
2.2.01: voor Hout
2.2.03: voor kunststof
2.2.05: voor overige materialen, Glas, steen en alle niet genoemde materialen
2.3.00B: Je benoemt aan de hand van de functiedriehoek waar een product voor dient en herkent een relatie tussen functie, vorm, materiaal en de manier van bewerking. "zie 2.3.1 De relatie tussen: 2.2.1 Materialen: Aan welke eigenschappen moet het materiaal voldoen? 2.4.1 Bewerkingen: De materialen moeten bewerkt worden daarvoor gebruik je verschillende gereedschappen! 1.1.1 Vormen: Welke vorm is het beste voor jou ontwerp?"
2.3.00CD: Je legt aan de hand van de functiedriehoek uit waar een product voor dient en legt een relatie tussen functie, vorm, materiaal en de manier van bewerking. "zie 2.3.1 De relatie tussen: 2.2.1 Materialen: Aan welke eigenschappen moet het materiaal voldoen? 2.4.1 Bewerkingen: De materialen moeten bewerkt worden daarvoor gebruik je verschillende gereedschappen! 1.1.1 Vormen: Welke vorm is het beste voor jou ontwerp?"
2.4.00A: Je herkent de bewerkingen en verbindingen en de daarbij horende eigenschappen.
2.4.00B: Je past toe de bewerkingen en verbindingen en de daarbij horende eigenschappen.
2.4.00C: Je beschrijft de bewerkingen en verbindingen en de daarbij horende eigenschappen.
2.4.00D: Je legt uit de bewerkingen en verbindingen en de daarbij horende eigenschappen.
2.4.02: voor spijkeren
2.4.11: voor meten (mm)
2.4.12: voor teken tekenbord / tekendriehoek
2.4.13: voor aftekenen (mm)
2.4.14: voor aftekenen blokhaak (mm)
2.4.15: voor boren
2.4.17: voor zagen
2.4.26: voor werkbeschrijving lezen
2.4.27: voor werktekening lezen (mm)
3.3.00A: Je herkent dat door hefboomwerking met een kleine kracht aan de lange arm een grote kracht aan de korte arm gemaakt kan worden en licht dit toe met een aantal voorbeelden, " -verschillende typen overbrengingen (b.v. hefbomen), -concrete overbrengingen in en - de keuze van de overbrenging voor de betreffende toepassing."
3.3.00B: Je bepaalt bij een hefboom krachten, armen en draaipunt en past in evenwichtssituaties de hefboomregel (kracht1 * arm1 = kracht2 * arm2) toe. " -verschillende typen overbrengingen (b.v. hefbomen), -concrete overbrengingen in en - de keuze van de overbrenging voor de betreffende toepassing."
3.3.00C: Je bepaalt bij een hefboom krachten, armen en draaipunt bepalen en Je past in evenwichtssituaties de hefboomregel (F1 * r1 = F2 * r2) toe. " -verschillende typen overbrengingen (b.v. hefbomen), -concrete overbrengingen in en - de keuze van de overbrenging voor de betreffende toepassing."
3.3.00D: Je bepaalt bij een hefboom krachten, armen en draaipunt bepalen, Je past in evenwichtssituaties de hefboomregel (F1 * r1 = F2 * r2) toe en legt deze uit. " -verschillende typen overbrengingen (b.v. hefbomen), -concrete overbrengingen in en - de keuze van de overbrenging voor de betreffende toepassing."
4.1.00B: Je beschrijft input, output en proces van een gegeven systeem.
4.1.00CD: Je analyseert input, output en proces van een gegeven systeem.
4.2.00B: Je herkent het begrip deelsysteem als onderdeel van een systeem.
4.2.00CD: Je beschrijft het begrip deelsysteem toe als onderdeel van een systeem.
4.3.00A: Je benoemt verschillende typen functies van artefacten. "Een technisch artefact is een door mensen ontworpen en/of gemaakt fysisch object met een technische functie en een gebruiksplan. "
4.3.00B: Je benoemt verschillende typen functies.
4.3.00C: Je herkent verschillende typen functies en past deze toe in concrete situaties.
4.4.00CD: Je beschrijft de manier waarop eigenschappen van licht en geluid (b.v. frequentie en amplitude) gebruikt worden bij informatieoverdracht en past deze kennis toe bij het verklaren van de werking van een communicatiesysteem.
4.5.00B: Je herkent bij een technisch systeem feedbackmechanismen (minimaal bij de voorbeelden van thermostaat en toilet).
4.5.00CD: Je beschrijft bij een technisch systeem feedbackmechanismen (minimaal bij de voorbeelden van thermostaat en toilet en een terugkoppeling in een elektrisch circuit).
4.7.00B: Je benoemt het verschil tussen functie en werking bij een technisch systeem.
4.7.00CD: Je benoemt het verschil tussen functie en werking bij een technisch systeem.
5.1.00AB: Je benoemt belangrijke technologische ontwikkelingen op het gebied van transport, communicatie, productie, bebouwde omgeving en gezondheidszorg.
5.1.00C: Je beschrijft belangrijke technologische ontwikkelingen op het gebied van transport, communicatie, productie, bebouwde omgeving en gezondheidszorg.
5.1.00D: Je beschrijft de betekenis van de begrippen informatie, data, code(ring), signaal, medium (kanaal), analoog en digitaal en benoemt deze in een gegeven communicatiesysteem.
5.2.00AB: Je herkent toepassingsgebieden van techniek in verschillende beroepen, zowel in technische als in niet-technische beroepen.
5.2.00CD: Je beschrijft toepassingsgebieden van techniek in verschillende beroepen, zowel in technische als in niet-technische beroepen.
5.3.00B: Je beschrijft bepaalde normen t.a.v. gezondheid, milieu en arbeidsomstandigheden.
5.3.00CD: Je analyseert bepaalde normen t.a.v. gezondheid, milieu en arbeidsomstandigheden en beoordeelt deze in een situatie.
5.4.00A: Je herkent hoe technische vindingen van invloed zijn op maatschappelijke ontwikkelingen en geeft daar voorbeelden van.
5.4.00B: Je benoemt hoe technische vindingen van invloed zijn op maatschappelijke ontwikkelingen en geeft daar voorbeelden van.
5.4.00CD: Je beschrijft hoe technische vindingen van invloed zijn op maatschappelijke ontwikkelingen en visa versa, en beschrijft daar voorbeelden van.
5.5.00CD: Je beschrijft hoe de technologie zich ontwikkeld heeft in de fasen van ambachtelijke techniek via industriële techniek (massaproductie), informatietechniek naar bio- en nano- en duurzame technologieën en geeft voorbeelden uit de verschillende fasen.

Slide 15 - Diapositive