4.1 Van eicel tot baby

1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

H4 Voortplanting en seksualiteit
H4.1 Van Eicel tot baby
Bevruchting, ontwikkeling geslachtsorganen en puberteit
H4.2 Vorming geslachtscellen
Meiose, verdelen van chromosomen, vorming zaadcel en eicel
H4.3 Hormonen (CE!)
Geslachtshormonen regelen puberteit, menstruatie en bevalling
H4.4 Hulp bij voortplanting
Medische hulp bij onvruchtbaarheid
H4.5 Voorkomen van SOA’s en zwangerschap (geen toetsstof)
Welke zijn er, hoe voorkom je problemen.

Slide 2 - Diapositive

Wat gaan we doen vandaag?
  • Maken voorkennis H4 (Magister) - 10 minuten
  • leerdoelen 4.1 met uitleg (LessonUp) - 25 minuten
  • Zelf oefenen met biologiepagina/bioplek organen man/vrouw - 10 min.
  • Bestuderen 4.1 en maken 4.1 (zelfstandig werken - in Magister) - 20 min.
  • leerdoelen check - 10 minuten.
  • HW maken voor na de vakantie:
    - Leren:    Formatieve toets H3 
    - Maken:  4.1 en 4.2 als weektaak 
    - Leren:    Week 3: Toets H3 en 4 (zonder 4.5) 

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Lien

primair geslachtskenmerk
secundair geslachtskenmerk
tertair geslachtskenmerk
vagina
Lage stem

Slide 17 - Question de remorquage

Sleep de onderstaande secundaire geslachtskenmerken naar het juiste vak (zie boven).
secundaire geslachtskenmerken
jongen
secundaire geslachtskenmerken
beiden
secundaire geslachtskenmerken
meisje
borsten
groeispurt
baard in de keel
bredere heupen
okselhaar
gespierdere lichaamsbouw
actiever worden zweetklieren
gezichtsbeharing
volgroeien schaamlippen

Slide 18 - Question de remorquage

Op welke dag vindt de ovulatie plaats?
A
Dag 1
B
Dag 10
C
Dag 14
D
Dag 22

Slide 19 - Quiz

Welke weg legt een zaadcel na zaadlozing af?
A
vagina - baarmoedermond-baarmoeder- eileider
B
baarmoeder - vagina - eileider
C
baarmoedermond- eileider - baarmoeder - vagina
D
vagina - baarmoeder - eileider - baarmoedermond

Slide 20 - Quiz

Als bij een vrouw een bevruchte eicel voorkomt, waar bevindt deze bevruchte eicel zich dan gewoonlijk?
A
Baarmoeder
B
Eileider
C
Vagina
D
Ovarium

Slide 21 - Quiz

Hoe beweegt de bevruchte eicel zich naar de baarmoeder?
A
Met behulp van spieren in de baarmoederwand
B
met behulp van trilharen in de eileider
C
met behulp van vloeistof in de eileider
D
met behulp van zaadcellen in de eileider

Slide 22 - Quiz

Nadat de zaadcel de eicel heeft bevrucht ontstaan er delingen.
Hoe heten deze delingen?
A
Embryonale delingen
B
Reductiedelingen
C
Klievingsdelingen
D
Gewone celdelingen

Slide 23 - Quiz

Wat zijn klievingsdelingen?
A
Delingen waarbij de cellen hard groeien
B
Delingen waarbij de cellen niet groeien
C
Delingen waarbij een klein deel van de cellen groeit
D
Delingen waarbij de cellen steeds kleiner worden

Slide 24 - Quiz

Zijn de klievingsdelingen een voorbeeld van mitose?
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quiz

Wat is innesteling?
A
Bevruchte eicel zet zich vast in de baarmoeder
B
De bevruchte eicel gaat door de eileider
C
De kern van de eicel smelt met de kern van de zaadcel
D
Bevruchte eicel zet zich vast in de eileider

Slide 26 - Quiz


In welke periode zou innesteling kunnen plaatsvinden?
A
In periode P
B
In periode Q
C
In periode R
D
In periode S

Slide 27 - Quiz

Bij welke week in je zwangerschap wordt een embryo een foetus?
A
11
B
18
C
24
D
37

Slide 28 - Quiz

Vindt bij een zwangere vrouw menstruatie plaats? En ovulatie?
A
Zowel menstruatie als ovulatie
B
Wel menstruatie maar geen ovulatie.
C
Wel ovulatie maar geen menstruatie.
D
Geen menstruatie en geen ovulatie.

Slide 29 - Quiz

Hoe komt een baby van afvalstoffen af
A
Via de mond
B
Via het vruchtwater
C
Via de baarmoeder
D
Via de placenta

Slide 30 - Quiz

Hoe heet deze fase van de bevalling?
A
indaling
B
uitdrijving
C
ontsluiting
D
weeën

Slide 31 - Quiz

Welk bloedvat vervoerd zuurstofrijk bloed naar de baby en van wie is dit bloed
A
Navelstrengader bloed van de moeder
B
Navelstrengslagader bloed van de moeder
C
Navelstrengader bloed van de baby
D
Navelstrengslagader bloed van de baby

Slide 32 - Quiz