bijwerkingen: hoofdpijn, maag-darmklachten, leverafwijkingen, hartritme probleem
Slide 9 - Question de remorquage
Je loopt op straat. iemand voor jou, krijgt een duidelijke epileptische aanval. Je loopt er naartoe en ziet dat hij een polsbandje heeft met epilepsie. Hij is er dus mee bekend. Wat doe je nu?
Slide 10 - Question ouverte
Anthelminthica
antivirale middelen
antibiotica
antimycotica
bacteriën
virussen
schimmels en gisten
parasieten en protozoa
Slide 11 - Question de remorquage
Welk effect hebben corticosteroiden op de korte termijn? (systemisch)
A
Verhogen de bloedsuiker
B
Verhogen de natriumspiegel
C
Verhogen de kaliumspiegel
D
Verhogen het cholesterol
Slide 12 - Quiz
Corticosteroïden kunnen worden gebruikt bij ........
A
Astma
B
Hooikoorts
C
Reuma
D
Alle drie
Slide 13 - Quiz
Voor welke indicaties, kun je benzodiazepines gebruiken?
A
bij een insult
B
als slaapmiddel
C
tegen angst/onrustklachten
D
bij depressie
Slide 14 - Quiz
Calcium is betrokken bij botopbouw en in de synapsspleet van het zenuwstelsel
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quiz
Wanneer gebruik je corticosteroïden om te behandelen?
A
Gebruikt bij hoge bloeddruk
B
Gebruikt bij pijn
C
Gebruikt bij eczeem
D
Gebruikt bij diabetes
Slide 16 - Quiz
Je wilt iemand met een depressie behandelen. Wat is de eerste medicijngroep die wordt gekozen
A
lithiumzouten
B
SSRI of TCA
C
anti-epileptica
D
MAO-B remmer.
Slide 17 - Quiz
Welke neurotransmitter is betrokken bij het ziektebeeld Parkinson
A
serotonine
B
acetylcholine
C
GABA
D
dopamine
Slide 18 - Quiz
Iemand gebruik rivastimine (cholinesteraseremmer) Wat is waarschijnlijk de indicatie?
A
Ziekte van Parkinson
B
Lewy body dementie
C
Depressie
D
Ziekte van Alzheimer.
Slide 19 - Quiz
Een patient heeft een hele droge huid. Welke indifferente smeersel kun je toepassen?
A
vaseline
B
zinkzalf
C
zalf met antibiotica
D
creme
Slide 20 - Quiz
Waar of niet waar: Bij het geven van morfine i.v., heb je te maken met de biologische beschikbaarheid na het first-pass effect. (toepassingsvraag)
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quiz
Een patient heeft een delier, waarbij hij onrustig rondloopt en slecht slaapt. welke medicijnen geef je nu?
A
anti-psychotica zoals haldol
B
liefst niks
C
een benzodiazepine
D
een antidepressiva
Slide 22 - Quiz
Wat zijn de meest voorkomende bijwerkingen van antidepressiva?
Slide 23 - Question ouverte
Welke indicaties zijn er voor het gebruik van een antidepressivum?
A
uitsluitend depressie
B
angststoornis en depressie
C
depressie, angst en neuropathische pijn
D
Pijn, angst en slapeloosheid
Slide 24 - Quiz
Iemand met de ziekte van Parkinson heeft gebrek aan dopamine. waarom wordt er niet dopamine gegeven, maar levodopa?
Slide 25 - Question ouverte
iemand gebruikt een lage dosering methotrexaat (immuunsupressivum). Wat is een mogelijke indicatie?
A
reumatoide artritis
B
COPD
C
oncologie
D
ziekte van Crohn
Slide 26 - Quiz
Wat zijn de belangrijkste regels bij de omgang met cytostatica (= chemotherapie)?