Economische rekenvaardigheden

Economische rekenvaardigheden
Afronden
Rekenen met perioden
Rekenen met procenten

1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Economische rekenvaardigheden
Afronden
Rekenen met perioden
Rekenen met procenten

Slide 1 - Diapositive

Keuzemenu
  1. Bekijken filmpjes per onderdeel
  2. Zelfstandig doornemen Aantekeningenblad
  3. Zelfstandig doornemen PDF Lesson-Up
  4. Zelfstandig oefenen via oefenbladen
  5. Meedoen tijdens klassikale uitleg via LessonUp

Slide 2 - Diapositive

Afronden

Slide 3 - Diapositive

Aan het einde van deze les
  • Kan je afronden op 1 decimaal (leerdoel 1)
  • Kan je afronden op 2 decimalen (leerdoel 2)
  • Kan je afronden op 3 decimalen (leerdoel 3)
  • Weet je de standaard afronding bij procenten en geldbedragen (leerdoel 4)

Slide 4 - Diapositive

Afronden op helen
  • Afronden op helen wil zeggen dat het bedrag/cijfer geen getallen achter de komma krijgt!
  • Je kijkt hier naar het eerste getal na de komma.
  • Van 0 tot en met 4? Naar beneden afronden!
  • Van 5 tot en met 9? Naar boven afronden!


Slide 5 - Diapositive

Autobedrijf Krimpen verkoopt gemiddeld 53.149,36 auto's per jaar. Hoeveel is dat afgerond op helen?
A
53
B
53.149
C
53.150

Slide 6 - Quiz

Een AH verkoopt gemiddeld 2.039,57 broden per week. Hoeveel is dat afgerond op helen?
A
2
B
2.039
C
2.040

Slide 7 - Quiz

Jan staat een 5,49999 voor economie. Wat is het eindcijfer als er wordt afgerond op helen?
A
5
B
6

Slide 8 - Quiz

Afronden op 1 decimaal
  • Afronden op 1 decimaal wil zeggen dat het bedrag/cijfer één getal achter de komma krijgt
  • Je kijkt hier naar het tweede getal na de komma.
  • Van 0 tot en met 4? Naar beneden afronden!
  • Van 5 tot en met 9? Naar boven afronden!


Slide 9 - Diapositive

88,37599% van de leerlingen uit de tweede klas staat een voldoende voor economie. Rond af op 1 decimaal.
A
88
B
88,3
C
88,37
D
88,4

Slide 10 - Quiz

Jan staat een 5,49999 voor economie. Rond af op 1 decimaal.

Slide 11 - Question ouverte

Afronden op 2 decimalen
  • Afronden op 2 decimalen wil zeggen dat het bedrag/cijfer twee getallen achter de komma krijgt
  • Je kijkt hier naar het derde getal na de komma.
  • Van 0 tot en met 4? Naar beneden afronden!
  • Van 5 tot en met 9? Naar boven afronden!


Slide 12 - Diapositive

88,37599% van de leerlingen uit de tweede klas staat een voldoende voor economie. Rond af op 2 decimalen.

Slide 13 - Question ouverte

Jan staat een 5,49999 voor economie. Rond af op 2 decimalen.

Slide 14 - Question ouverte

88,37599% van de leerlingen uit de tweede klas staat een voldoende voor economie. Rond af op 3 decimalen.

Slide 15 - Question ouverte

Standaard afronding bij economie
  • Personen - op helen
  • Procenten - op 1 decimaal
  • Geldbedragen - op 2 decimalen
  • Tussentijds afronden - liever niet, anders op 3 decimalen

Slide 16 - Diapositive

Rekenen met perioden

Slide 17 - Diapositive

Aan het einde van deze les
  • Weet je hoeveel dagen, weken, maanden en kwartalen er in een jaar zitten (leerdoel 5)
  • Kan je rekenen van week naar maand (leerdoel 6)
  • Kan je rekenen van maand naar week (leerdoel 7)
  • Kan je alle perioden doorrekenen naar een jaar en dan terug naar de periode die je moet weten (leerdoel 8)

Slide 18 - Diapositive

Sanne verdient 40 euro per week. Hoeveel is dit per maand? Rond af op helen.
A
120
B
160
C
173
D
183

Slide 19 - Quiz

Om te onthouden:
1 jaar = 365 dagen
1 jaar = 52 weken
1 jaar = 12 maanden
1 jaar = 4 kwartalen

1 kwartaal = 3 maanden
1 maand = NIET 4 weken!

Slide 20 - Diapositive

Formule rekenen met periodes
Reken dóór naar een jaar en dan terug naar de periode die je wilt weten




Slide 21 - Diapositive

Voorbeeld I
Willem (16) werkt bij de plaatselijke bakker en verdient €35 per week. Hoeveel is dat per maand?​

€35 x 52 weken / 12 maanden = €151,67 per maand​






Slide 22 - Diapositive

Voorbeeld II
Anton (21) verdient €68,45 per week. Hoeveel is dat per kwartaal?​


€68,45 x 52 weken / 4 kwartalen = €889,85 per kwartaal​





Slide 23 - Diapositive

Elvira verdient €30 per week. Hoeveel verdient ze per maand?

Slide 24 - Question ouverte

Elvira verdient €30 per week. Hoeveel verdient ze per kwartaal?

Slide 25 - Question ouverte

Joshua verdient €300 per kwartaal. Hoeveel verdient hij per week? Rond af op helen.

Slide 26 - Question ouverte

Gert verdient €5 per uur. Hij werkt 7 uur in de week. Hoeveel verdient hij per jaar?

Slide 27 - Question ouverte

Lizette verdient €1.198 per maand. Hoeveel verdient zij per week? Rond af op helen.

Slide 28 - Question ouverte

Procenten (mavo en havo)

Slide 29 - Diapositive

Aan het einde van deze les
  • Kan je met een percentage een 'gewoon' getal berekenen, waarbij je de 1% formule toepast (leerdoel 9)
  • Kan je een deel van een geheel in procenten berekenen (leerdoel 10)

Slide 30 - Diapositive

Rekenen met de 1% formule
Zoek uit of de opgave met de 1% formule kan worden opgelost. Daar kom je achter door jezelf de volgende vraag te stellen:
'Moet ik iets doen met een percentage én is het eindantwoord géén percentage, maar een 'gewoon' getal?'
Zo ja, gebruik de 1% formule. Maak de berekening. Reken éérst terug naar 1% en dan door naar het percentage dat je moet uitrekenen.
Formule: 'gewoon' getal / percentage x percentage
Voorbeeld: een broek kost € 50. Je krijgt 20% korting. Hoeveel euro korting krijg je? Antwoord: 50 / 100 x 20 = € 10


Slide 31 - Diapositive

Oefenopgave I
Een broek kost € 89,99. Je krijgt 37,5% korting. Hoeveel euro korting krijg je?

1% formule toepassen? 
'Moet ik iets doen met een percentage én is het eindantwoord géén percentage, maar een gewoon getal?'
Zo ja, bereken 'gewoon' getal / percentage x percentage


Slide 32 - Diapositive

Oefenopgave II
Een broek kost normaal  € 50. Je krijgt nu  €10 korting. Hoeveel procent korting krijg je?

1% formule toepassen?
'Moet ik iets doen met een percentage én is het eindantwoord géén percentage, maar een gewoon getal?'
Zo ja, bereken 'gewoon' getal / percentage x percentage

Slide 33 - Diapositive

Deel van het geheel uitrekenen
Zoek uit of de opgave met deel/geheel kan worden opgelost. Daar kom je achter door jezelf de volgende vraag te stellen:
'Is het eindantwoord een percentage en moet ik 'iets' van 'iets' berekenen?'
Zo ja, gebruik de formule 'deel/geheel'
Formule: deel/geheel x 100
Voorbeeld: Een broek kost normaal € 50. Je krijgt nu €10 korting. Hoeveel procent korting krijg je? Antwoord: 10 / 50 x 100 = 20%

Slide 34 - Diapositive

Oefenopgave III
Een broek kost normaal  € 70. Je krijgt nu  €10 korting. Hoeveel procent korting krijg je?

deel/geheel formule toepassen? 
'Is het eindantwoord en percentage en moet ik 'iets' van 'iets' berekenen?'
Zo ja, bereken deel/geheel x 100

Slide 35 - Diapositive

Van een toets met 66 vragen heb je er 16 fout. Hoeveel procent heb je fout?

Slide 36 - Question ouverte

Procenten (havo)

Slide 37 - Diapositive

Aan het einde van deze les
  • Kan je een percentage omzetten naar in een decimaal getal (leerdoel 11)
  • Kan je tijdens het rekenen met procenten gebruik maken van een factor (leerdoel 12)
  • Kan je een procentuele verandering in de tijd berekenen (leerdoel 13)
  • Kan je een procentuele vergelijking berekenen (leerdoel 14)

Slide 38 - Diapositive

% omzetten naar decimaal getal
Formule: procent / 100

Voorbeeld
100% = 1     50% = 0,5    10% = 0,1   1% = 0,01   0,5% = 0,005

Slide 39 - Diapositive

Procentrekenen met factor
Kan je de 1% formule gebruiken? Dan kan je ook rekenen met factor inzetten. De factor in dit geval is het decimale getal van het percentage. Dat is een manier die vaak gebruikt wordt in de bovenbouw en die later ook nodig is voor een renteberekening.
'Moet ik iets doen met een percentage én is het eindantwoord geen percentage, maar een gewoon getal?'
Zo ja, dan kan je rekenen met factor inzetten. 
Formule : gewoon getal x factor
Voorbeeld: een broek kost € 50. Je krijgt 20% korting. Hoeveel euro korting krijg je? Antwoord: 50 x 0,2 = € 10


Slide 40 - Diapositive

Oefenopgave I
Een broek kost € 89,99. Je krijgt 37,5% korting. Hoeveel korting krijg je?

Factor toepassen?
Moet ik iets doen met een percentage én is het eindantwoord geen percentage, maar een gewoon getal?
Zo ja, bereken 'gewoon getal' x factor


Slide 41 - Diapositive

Oefenopgave II
Een broek kost normaal  € 50. Je krijgt nu  € 10 korting. Hoeveel procent korting krijg je?

Factor toepassen? 
Moet ik iets doen met een percentage én is het eindantwoord geen percentage, maar een gewoon getal?
Zo ja, bereken 'gewoon getal' x factor

Slide 42 - Diapositive

Berekenen procentuele verandering
Zoek uit of de opgave met 'nieuw-oud' kan worden opgelost. Daar kom je achter door jezelf de volgende vraag te stellen:
'Is het eindantwoord een percentage én gaat het om een verandering in de tijd?'
Zo ja, gebruik de formule 'nieuw-oud'
Formule: (nieuw-oud) / oud x 100 
Let op de haakjes bij (nieuw-oud) ivm de rekenvolgorde
Tip: let op woorden in de opgave zoals toenemen, afnemen, stijging, daling...
Voorbeeld: in 2019 waren er 1.100 mensen lid op de sportschool, in 2022 was dit gestegen naar 1.450. Met hoeveel procent is het ledenaantal toegenomen? 
Antwoord: (1450 – 1100) / 1100 x 100 = 31,8%

Slide 43 - Diapositive

Oefenopgave III
In 2020 kostte een entreekaartje € 25. Door stijgende kosten kostte een entreekaartje € 32,50. Met hoeveel procent is de entreeprijs gestegen?

Nieuw-oud toepassen? 
'Is het eindantwoord een percentage én gaat het om een verandering in de tijd?'
Zo ja, bereken (nieuw-oud)/oud x 100

Slide 44 - Diapositive

Berekenen procentuele vergelijking
Zoek uit of de opgave met 'verschil/waarmee je vergelijkt' kan worden opgelost. Daar kom je achter door jezelf de volgende vraag te stellen:
'Is het eindantwoord een percentage en gaat het om een vergelijking?'
Zo ja, gebruik de formule 'verschil/waarmee je vergelijkt'
Formule: verschil / waarmee je vergelijkt x 100 
Tip: waarmee je vergelijkt  staat vaak als laatst genoemd en staat vaak achter het woordje 'dan'
Tip: let op woorden in de opgave zoals duurder dan, goedkoper dan...
Voorbeeld: Auto 1 kost € 16.700. Auto 2 kost € 28.900. Hoeveel procent is Auto 2 duurder dan Auto 1? Antwoord: (28900-16700) / 16700 x 100 = 73,1%


Slide 45 - Diapositive

Oefenopgave IV
Een MP-3 speler van merk X kost in Nederland 19,95 euro. In Duitsland is hetzelfde merk MP-3 speler te koop voor 23,95. Hoeveel procent is de MP-3 speler in Duitsland duurder dan in Nederland? 

Verschil/waarmee je vergelijkt toepassen? 
'Is het eindantwoord een percentage én gaat het om een vergelijking?'
Zo ja, bereken verschil/waarmee je vergelijkt x 100

Slide 46 - Diapositive