3mavo H3 Bron I vraagzinnen en quel

H3 Bron I: Poser des questions 
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

H3 Bron I: Poser des questions 

Slide 1 - Diapositive

Schrijf een willekeurige
Franse vraag

Slide 2 - Carte mentale

Vragen stellen...
  • Vragen zonder een vraagwoord:
Eet hij een croissant?

  • Vragen met een vraagwoord:
Hoe ga jij naar Parijs?

Slide 3 - Diapositive

Vragen zonder vraagwoord
  • De punt vervangen door een vraagteken.
  • Tu as treize ans?

  • 'Est-ce que' voor de zin zetten.
  • Est-ce que tu as treize ans?


Slide 4 - Diapositive

  • Inversie: onderwerp en persoonsvorm omdraaien. 
  • Let op: gebruik dan wel een koppelstreepje.
  • As-tu treize ans? 

  • LET OP: Bij klinkerbotsing voeg je er '-t-' tussen.
  • A-t-il faim?

Slide 5 - Diapositive

Welke vraag is niet juist?
A
Tu as regardé cette série?
B
Est-ce que tu as regardé cette série?
C
As-tu regardé cette série?
D
As-t-tu regardé cette série?

Slide 6 - Quiz

Maak de volgende zin vragend met "est-ce que":
On peut entrer par cette porte.

Slide 7 - Question ouverte

Maak de volgende zin vragend met inversie:
On peut entrer par cette porte.

Slide 8 - Question ouverte

Maak de volgende zin vragend met "est-ce que":
Elle entre la maison.

Slide 9 - Question ouverte

Maak de volgende zin vragend met "inversie":
Elle entre la maison.

Slide 10 - Question ouverte

Nederlandse
vraagwoorden

Slide 11 - Carte mentale

Vraagwoorden 
In het Frans kennen we de volgende vraagwoorden:
  • combien               = hoeveel
  • comment              = hoe 
  • où                         = waar
  • pourquoi               = waarom
  • quand                   = wanneer
  • que/qu'est-ce que = wat
  • qui                         = wie 

Slide 12 - Diapositive

Vragen met vraagwoord
  • Gewone zin + vraagwoord
  • Vous allez à l'école quand?

  • Vraagwoord + est-ce que + rest van de zin
  • Quand est-ce que vous allez à l'école?

  • Vraagwoord + inversie 
  • Quand allez - vous à l'école?

Slide 13 - Diapositive

Welke vraagzin is niet juist?
A
Tu vas où?
B
Est-ce que tu vas où?
C
Où est-ce que tu vas?
D
Où vas-tu?

Slide 14 - Quiz

Maak de volgende vraag met "est-ce que" vragend:
Ils arrivent quand?

Slide 15 - Question ouverte

Maak de volgende vraag met "inversie" vragend:
Ils arrivent quand?

Slide 16 - Question ouverte

Het vraagwoord: QUEL= welke/ wat
Past zich aan aan het ZNW
  • Tu aimes quel magasin? (m/enk)
  • Tu as quelles matières?  (vr/mw)

Slide 17 - Diapositive

Het vraagwoord: QUEL = wat + être
in combinatie met het ww. être:
  • Quel est ton nom?                          (m/enk)
  • Quelle est ta matière préférée?      (vr/enk)
  • Quels sont tes sports préférés?      (m/mv)
  • Quelles sont tes notes?                   (vr/mv)

Slide 18 - Diapositive

Kies uit: quel - quelle - quels - quelles
Tu aimes ... livres?

Slide 19 - Question ouverte

Kies uit: quel - quelle - quels - quelles
... est le prix d'un CD?

Slide 20 - Question ouverte

Kies uit: quel - quelle - quels - quelles
... filles sont dans ta classe?

Slide 21 - Question ouverte

Kies uit: quel - quelle - quels - quelles
... garçons sont dans ta classe?

Slide 22 - Question ouverte

Kies uit: quel - quelle - quels - quelles
... maison est la plus grande?

Slide 23 - Question ouverte