NT2 Vraagwoorden

• NT2
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

 Vraagwoorden 

Wie? Waar? Wat? Wanneer? Welke? Hoe? Waarom? Hoeveel? Hoelang?

Zinnen met vraagwoorden

Doel van de les: Vraagwoorden kunnen gebruiken.

Wat leer je deze les?

Je leert wanneer je welk vraagwoord moet gebruiken.

Wie

Waar

Waarom

Wanneer

Wie is de directeur van De Internationale Vos ?

1. Meneer van der Meer
2. Mevrouw Els
3. Meneer Kruis
4. Mevrouw van Wingerden

Wat koopt hij?

1. een appel
2. het kind
3. de cursisten
4. de broer

Waar kom jij vandaan?

1. om acht uur
2. uit Den Haag
3. vanmiddag
4. morgen

Hoeveel boeken heb jij?

1. morgen
2. de stoel
3. om twaalf uur
4. drie

Wanneer is de volgende vakantie?

1. in de pauze
2. buiten
3. in februari
4. in Dordrecht

____woon je?

1. waar
2. wat
3. wie
4. waarom

___ is mijn telefoon?

1. wie
2. hoe
3. waar
4. waarom

____doe jij in de pauze?

1. wat
2. wie
3. welke
4. hoe

____huil je?

1. wie
2. waarom
3. waar
4. hoe

____begint de vakantie?

1. hoe
2. wanneer
3. wie
4. waar

_______ heb je gedaan?

1. Wie
2. Wat
3. Wanneer
4. Hoe

_____ heeft dit gedaan?

1. Wie
2. Wat
3. Hoe
4. Wanneer

______ ben je boos?

1. Wanneer
2. Waar
3. Wat
4. Waarom

______ kleur vind jj het mooist?

1. Hoeveel
2. Waar
3. Wat
4. Welke

______ heet jouw broer?

1. Wie
2. Hoe
3. Hoeveel
4. Waarom

______ heb jij betaald voor die schoenen?

1. Hoeveel
2. Wanneer
3. Welke
4. Hoe

Stuur me een afbeelding en bedenk hier een vraagzin bij.

In je woordenschatschrift

-Schrijf deze woorden in je schrift.

-Houd 3 regels ruimte tussen de woorden.

-Bedenk bij ieder vraagwoord een zin.

WIE

WAT

WAAR

WAAROM

WANNEER

WELKE

HOE

HOEVEEL

Weet jij.....?

Heb jij....?

Ga jij......?

Je krijgt nu een blaadje waarop 2 vraagwoorden staan, bedenk met je buurman/buurvrouw 2 vragen én de antwoorden. Het mág een beetje gek zijn.

Op post its 2 vraagwoorden zetten en uitdelen per tweetal.

Goed of niet goed?

*Eerst nadenken, op mijn seintje doe je je duim omhoog of naar beneden.

Luister goed:

Spreek iedere keer een vraag uit, maar gebruik het verkeerde vraagwoord. Laat de lln met hun geleerde en opgeschreven woorden voor zich, bepalen of het een goed vraagwoord is in die zin, of niet: duim naar boven of duim naar beneden.

Ik ken de woorden uit deze les en ik kan ze gebruiken.

Woord voor woord

0100

???