L'article partitif - het delend lidwoord - brugklas

le programme
- le mot du jour
- uitleg apprendre 3
- exercices
- les devoirs

Het delend lidwoord
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

le programme
- le mot du jour
- uitleg apprendre 3
- exercices
- les devoirs

Het delend lidwoord

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Test
            Welke lidwoorden zijn er in het Frans?
lidwoorden (FR)

Slide 4 - Carte mentale

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Wat valt je op?
Ik eet kaas.                            Je mange du fromage.
zij drinkt cola.                       Elle boit du coca.
Ik koop sla en kersen.       J'achète de la salade et des cerises.


Slide 7 - Diapositive

Wanneer gebruik je
het delend lidwoord?
= de la, du, de l' en des

Wanneer je in het Nederlands geen lidwoord gebruikt, gebruik je in het Frans het delend lidwoord.
Het geeft een onbepaalde hoeveelheid aan.

vb. Ik eet kaas. Je mange du fromage. 

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

delende
lidwoorden?

Slide 12 - Carte mentale


cola (m)
A
le coca
B
du coca
C
la coca
D
de la coca

Slide 13 - Quiz


chips (mv)
A
des chips
B
les chips
C
du chips
D
de l'chips

Slide 14 - Quiz


water (v)
A
des eau
B
d'eau
C
de la eau
D
de l'eau

Slide 15 - Quiz


jam (v)
A
de la confiture
B
du confiture
C
la confiture
D
le confiture

Slide 16 - Quiz

Vertaal het woord tussen haakjes:
Je mange ......(sla)

Slide 17 - Question ouverte

Vertaal het woord tussen haakjes:
Je bois .... (mineraalwater).

Slide 18 - Question ouverte

Vertaal het woord dat tussen haakjes staat:
À midi, je mange ..... (eieren)

Slide 19 - Question ouverte

Let op! 
Na een ontkenning / hoeveelheidswoord: DE OF D'
BV: zij eet veel chocolade - elle mange beaucoup de chocolat

Ontkenning: ne...pas, ne...plus, ne...rien, ne...pas encore, ne...jamais 
Hoeveelheidswoord: beaucoup (veel), kilo, litre, un peu 

LET OP: 
- na getallen krijg je in het Frans niets
BV: zij koopt drie bananen - elle achète trois bananes
- na de werkwoorden aimer, adorer, préférer, adorer  --> le, la, l', les
BV: hij heeft liever cola - il préfère le coca 

Slide 20 - Diapositive

Let op!
Je bois du coca. -> je bois un litre de coca.

Je mange des frites. -> Je ne mange pas de frites.


Slide 21 - Diapositive

Let op!
un kilo de bananes = een kilo bananen
un litre de limonade = een liter limonade
une bouteille d'eau = een fles water
beaucoup de jeunes = veel jongeren
Je ne bois plus d'alcool. = Ik drink geen alcohol meer.
un paquet de biscuits = een pak koekjes
Je ne mange jamais de viande. = Ik eet nooit vlees.






Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Woorden die een hoeveelheid uitdrukken in het Nederlands?

Slide 24 - Carte mentale

apprendre 10 p. 75

Slide 25 - Diapositive


Wat gebeurt er met het delend lidwoord na:
een hoeveelheid / een ontkenning?
A
geen idee
B
er verandert niets
C
delend lidwoord verandert in de / d'
D
delend lidwoord verandert in le/la/l'/les

Slide 26 - Quiz

veel
A
beaucoup
B
souvent
C
plusieurs
D
tellement

Slide 27 - Quiz

een beetje
A
un petit
B
un peu
C
une bête
D
une miniscule

Slide 28 - Quiz


een kilo sinaasappels
A
un kilo les oranges
B
un kilo l'oranges
C
un kilo d'oranges
D
un kilo de oranges

Slide 29 - Quiz


een kopje thee
A
une tasse à thé
B
une tasse de thé
C
une tasse le thé
D
une tasse la thé

Slide 30 - Quiz


een glas cola
A
un verre de coca
B
un verre un coca
C
un verre d'coca
D
un verre coca

Slide 31 - Quiz


Ik eet geen vlees.
A
Je ne mange pas de la viande.
B
Je ne mange pas des viande.
C
Je ne mange pas de viande.
D
Je ne mange pas d' viande.

Slide 32 - Quiz


Ik drink geen bier meer.
A
Je ne bois plus de la bière.
B
Je ne bois plus de bière.
C
Je plus bois ne de bière.
D
Je ne bois jamais de bière.

Slide 33 - Quiz

Je mange           croissants.
   Elle boit               eau minérale.
Ils achètent                 pain.
Elle n'a pas                 chips.
On a un peu              argent.
de l'
de
des 
d'
du

Slide 34 - Question de remorquage

Slide 35 - Diapositive

Des questions?

Slide 36 - Diapositive

Ik beheers dit grammatica onderdeel?
😒🙁😐🙂😃

Slide 37 - Sondage

Aan de slag!

- Ga naar :  p 60
-  Maak ex 16

Bonne chance!




Slide 38 - Diapositive