Een gelovige jongen krijgt verkering met een meisje
dat ‘nergens aan doet’. Z’n ouders willen dat hij de
verkering uit maakt. Ze zeggen: “God wil niet dat
een gelovige trouwt met een ongelovige”.
De jongen antwoordt: “Dit meisje is door God op
mijn weg geplaatst. Misschien komt ze zo wel bij de
kerk. Ik denk dat God wil dat we bij elkaar blijven, er
gebeurt toch niets bij toeval?”