3.3 samenleving verandert

3.3 samenleving verandert

In welk deel van Nederland is de ontkerkelijking het sterkst?

1. In het noorden
2. in het zuiden
3. in het westen
4. in het oosten

In Nederland is er sprake van ontkerkelijking.

1. Waar
2. Niet waar

Welk begrip hoort bij: 'Meedoen aan activiteiten.'

1. Ontkerkelijking
2. Betrokkenheid
3. Leefbaarheid
4. Participatie

Ontkerkelijking

1. Het zakken van de bodem
2. Proces dat mensen minder gelovig zijn en minder naar de kerk gaan
3. Het recht om zelf te kiezen waar je in gelooft
4. Alle activiteiten die als doel hebben om het water te beheren.

Wat was GEEN oorzaak van de ontkerkelijking?

1. Meer vrije tijd
2. Komst van andere religies
3. Komst van televisie
4. In de stad wonen

De jaren zestig van de vorige eeuw staan bekend als de jaren van de grote
veranderingen.
Door de ……………… kwam er een einde aan de …………………. Door deze ontwikkeling maakten veel kranten en sportverenigingen zich los van de kerk.
Welke woorden horen op de puntjes?

1. ontzuiling, ontkerkelijking
2. ontzuiling, individualisering
3. ontkerkelijking, verzuiling
4. individualisering, verzuiling

Individualisering droeg bij aan het proces van ontkerkelijking.

1. juist
2. onjuist

In een wijk in een grote stad wonen verschillende groepen mensen met verschillende identiteiten goed samen. Er zijn geen problemen. Mensen respecteren elkaar.

1. Tolerantie
2. Participatie
3. Segregatie
4. ontkerkelijking

Wat heeft niks met ontkerkelijking te maken?

1. Minder mensen (of geen) naar naar kerk
2. Jongeren gaan wel nog naar kerk
3. Kerk had ouderwetse opvattingen
4. Volwassenen gaan minder naar kerk

Wanneer begon in Nederland de ontkerkelijking?

1. Vanaf 1950
2. Vanaf 1960
3. Vanaf 1970
4. Vanaf 1980

onder secularisering verstaan we...

1. verkerkelijking
2. ontkerkelijking
3. ontzuiling
4. verzuiling

Wat is ontkerkelijking?

1. Dat kerken worden afgebouwd en er steeds minder komen
2. Dat de samenleving steeds minder wordt opgedeeld in religie
3. Dat je dagelijks leven steeds minder wordt bepaald door je godsdienst
4. Niet meer naar de kerk gaan waar je gewoonlijk heen ging

Bij welke periode hoort: ontkerkelijking

1. 1945-1950
2. 1950-1960
3. 1960-1970
4. 1970-1980

Wat was een van de redenen van de ontkerkelijking?

1. Toenemende individualisering
2. Ontzuiling
3. Jeugdcultuur
4. Rooms-rode coalitie

Welk van onderstaande zinnen geeft geen oorzaak voor de ontkerkelijking?

1. Sociale controle
2. Verstedelijking
3. Sociale voorzieningen
4. geografische mobiliteit

Als mensen eigen keuzes maken belangrijker vinden dan het horen bij een groep, dan noem je dat...

1. Individualisering
2. Ontkerkelijking

Protestante jongeren voetballen bij een protestantse club. Dit is een voorbeeld van:

1. Discriminatie
2. Verzuiling
3. Generatiekloof
4. Ontkerkelijking

Bij individualisering:

1. Speelt religie geen rol meer in het leven van iemand
2. Zien mensen zichzelf steeds meer los van de groep
3. Is er geen sociale cohesie
4. Zijn er geen verschillen tussen mannen en vrouwen.

Wat is geen oorzaak voor individualisering?

1. Mensen gaan steeds meer in steden wonen
2. Secularisatie
3. Ontzuiling
4. Verzuiling

Ook individualisering is een belangrijk proces in een moderne samenleving. Wat is geen voorbeeld van individualisering?

1. Veel mensen hebben hun afhankelijkheid van gezin, sociale klasse, kerk weten te verminderen.
2. Individuen zijn meer zelf verantwoordelijk voor hun handelen en het aangaan van sociale contacten.
3. Mensen willen graag zelf hun leven vormgeven en zichzelf onderscheiden van anderen.
4. Er zijn vaak rituelen om te volgen waarna een jongen een man of een meisje een vrouw geworden is.

Wat was een gevolg van de individualisering?

1. Mensen bleven gehoorzaam aan de leiders van de zuilen.
2. Mensen gaven vaker hun eigen mening.
3. Burgers kregen steeds minder invloed in de politiek.
4. Er ontstond meer sociale controle

Wat waren 'oorzaken van de individualisering

1. Het opleidingsniveau steeg.
2. Mensen stemde niet meer op de partij van hun zuil
3. Er gingen steeds minder mensen naar de kerk
4. Er kwam meer sociale zekerheid.

individualisering

1. Mensen gaan steeds meer hun eigen keuzes maken, zonder daarbij beïnvloed te worden door wat anderen vinden, zoals hun familie of de kerk.
2. Het verschil in opvattingen tussen mensen van verschillende leeftijden, bijvoorbeeld tussen ouders en kinderen.

Wat heeft niks met democratisering te maken?

1. Bevolking beslist niet mee met het bestuur
2. Meer inspraak (van jongeren) vanaf de jaren '60
3. Vakbonden en politieke partijen denken aan jongeren
4. Wensen van jongeren.

Het hebben van inspraak op een school heeft te maken met de democratiseringsfunctie

1. juist
2. onjuist

Wat is een juist voorbeeld van democratisering?

1. Vrienden overleggen waar ze op vakantie willen
2. Het bestuur stemt over nieuw beleid
3. Er ontstaat een raad voor fabrieksarbeiders die meepraten over regels

Wat is democratisering?

1. Dat mensen meer een dictatuur willen
2. Dat ze de invloed van de burgers willen vergroten
3. Dat de koning meer macht krijgt

democratisering

1. volgens de laatste trend
2. ijverig
3. toegankelijkheid voor iedereen
4. de belangrijkste vraag

Democratisering wil zeggen dat

1. De kerk geen invloed heeft op de politiek
2. Steeds meer mensen macht krijgen
3. Meer mensen lid worden van politieke partijen
4. Meer mensen gebruik maken van het passieve kiesrecht

Het stemrecht is democratisering

1. Juist
2. Onjuist