Leren leren bij biologie

Leren leren bij biologie
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Leren leren bij biologie

Slide 1 - Diapositive

Leren doe je met je hersenen!
80-90 miljard zenuwcellen geven berichten door

Slide 2 - Diapositive

Je brein is een supercomputer.
Alleen kun jij nog meer:
... je hebt gevoelens.
... je kan goed en kwaad onderscheiden.
... je kan kiezen wat je traint.

Je brein moet je trainen.
Hiervoor moet je brein ook tot rust kunnen komen







Wat je oefent, groeit.....



Wat je niet gebruikt, wordt gesnoeid......

Slide 3 - Diapositive

actief leren
lezen is niet actief leren!
Wat is wel actief leren?
  1. samenvatten 
  2. ezelsbruggetjes verzinnen
  3. opdrachten maken
  4. vragen stellen
  5. uitleggen
  6. testen

Slide 4 - Diapositive

Je onthoudt...
10% van wat je leest 
20% van wat je hoort 
30% van wat je ziet 

50% van wat je hoort én ziet 
70% van wat je met anderen bespreekt
 80% van wat je evalueert en nabespreekt

 90% van wat je uitlegt aan anderen

Slide 5 - Diapositive

Hoeveel kan jouw brein aan?
  • Je hersenen kunnen maar 1 ding tegelijkertijd.
  • Door afleiding minder goede concentratie.
  • Waar was ik gebleven? Wat was ik aan het doen? 
  • Langer bezig met school.
  • Dus..... 
  • Leg de mobiel weg.
  • Rustige studeerplek.

Slide 6 - Diapositive

Huiswerk maken en leren
  • Eerst ontspannen na thuiskomen.
  • Controleer wat je moet doen in weektakenoverzicht.
  • Wat is het belangrijkst? >> moet eerst gedaan worden
  • Wat heeft minder haast?
  • Leerwerk en huiswerk afwisselen.
  • Klaar? Afvinken in je weektakenoverzicht.

Slide 7 - Diapositive

Tips leren
  • Leerwerk opdelen in 20 min. (verspreiden over meerdere dagen).
  • Markeer wat belangrijks is in schrift of boek.
  • Maak een samenvatting  (woordweb).
  • Overhoren 
  • Herhaal je leerwerk op verschillende dagen

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

HERHALING!

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

mind map maken 7 stappen
1. Zet het onderwerp in het midden.
2. Verschillende takken maken
3. Zet de deelonderwerpen (als het lukt met de klok mee) om het onderwerp.
4. Kleur de takken allemaal met een andere kleur.
5. Liefst één woord per tak, sleutelwoord; betekenis er onder
6. In het midden globale info, buiten aan specifieke info
7 werk met tekeningen, plaatjes, symbolen

Slide 12 - Diapositive

Samenvatting
De meest gebruikte techniek voor het leren van een lap tekst is het maken van een samenvatting.
In een samenvatting staan alle belangrijke dingen uit de tekst, zonder alle overbodige informatie.

Slide 13 - Diapositive

begrippenlijst maken

Slide 14 - Diapositive

Een begrippenlijst is een verzameling van alle belangrijke begrippen uit een
tekst. Belangrijk hierbij is dat je bij elk begrip een uitleg geeft.
Wat betekent het woord of begrip precies? Welke woorden zet je in een
begrippenlijst? Vaak zijn dat de woorden die in het boek dikgedrukt zijn of een
bepaalde kleur hebben.

Slide 15 - Diapositive

Kaartjesmethode

Slide 16 - Diapositive

Alternatieven
Bij het leren voor Franse, Engelse of Duitse woordjes kan het handig zijn
vrouwelijke, mannelijke en bij Duits onzijdige woordjes een verschillende
kleur kaart te geven (roze, blauw, wit). Zo zie je al aan de kleur van het kaartje of
je bij Frans bijvoorbeeld Le of La moet gebruiken.
Schrijf bij topografie aan één kant het nummertje op de kaart en aan de andere
kant de bijbehorende stad, rivier etc.

Slide 17 - Diapositive

Succes met leren leren!

Slide 18 - Diapositive

Veel levende wezens (organismen) bestaan uit meerdere cellen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Hiernaast zie je een pantoffeldiertje.
Is hij meercellig of eencellig?
A
Meercellig
B
Eencellig

Slide 20 - Quiz

Een olifant hoort bij welk rijk?
A
Plantenrijk
B
Meercellig rijk
C
Dierenrijk
D
Zoogdieren

Slide 21 - Quiz

Alle organismen bestaan uit cellen.
Als heel veel cellen in een lichaam samenkomen, werken ze met een bepaalde functie. Wat vormen ze dan? Een:
A
Organisme
B
Bacterie
C
Orgaan
D
Voedingsstof

Slide 22 - Quiz

Wat is het definitie van een "SOORT"?
A
Een soort is een groep organismen die samen nakomelingen kunnen krijgen.
B
Een soort is een groep organismen die samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen.
C
Een soort is een groep organismen die heel veel op elkaar lijken en nakomelingen krijgen.

Slide 23 - Quiz

2. Noem de 3 kenmerken om de vier rijken te ordenen?
A
Bladgroenkorrels, celkern en cytoplasma
B
Bladgroenkorrels, celkern en celwand
C
Blad, stengel en wortel
D
Celkern, celwand en slijmvliescellen

Slide 24 - Quiz

10. Wat gebruikt een determinatietabel om een organisme te determineren (kies het beste antwoord)
A
Het uiterlijk van een organisme
B
De cel-kenmerken om te ordenen
C
Bij determineren gebruik je allerlei kenmerken om te ordenen

Slide 25 - Quiz

11. Wat is determineren?


A
Het ordenen van soorten met behulp van afbeeldingen.
B
Het op naam brengen van soorten met behulp van afbeeldingen.
C
Het op naam brengen van soorten met behulp van kenmerken.
D
Het ordenen van soorten met behulp van kenmerken

Slide 26 - Quiz

Planten hebben heel harde celwanden. Waarom is dit?
A
Voor de stevigheid
B
Voor opnemen zonlicht
C
Om te bewegen
D
Om te groeien en voor de stevigheid

Slide 27 - Quiz

Wat is een absolute eigenschap van "Gewervelden"
A
Ze hebben 8 poten.
B
Ze eten planten,
C
Ze hebben een wervelkolom
D
Ze kunnen bewegen

Slide 28 - Quiz

Insecten, kreeftachtige, spinachtige en veelpotige zijn allemaal
A
Ongewervelde dieren
B
Geleedpotige dieren
C
Zoogdieren
D
Amfibieën

Slide 29 - Quiz

Onder de stam Gewervelden vallen nog 5 Klassen. Hiernaast missen we er 2. Welke zijn dat?
A
Haaien en Zoogdieren
B
Vissen en Kikkers
C
Mensen en Spinachtigen
D
Vissen en Zoogdieren

Slide 30 - Quiz