Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Thema 5:
Erfelijkheid en evolutie
Basisstof 1: Genotype en fenotype
Slide 1 - Diapositive
Maken Thema 1:
Huiswerk 11 april
Maken § 5.1: 1-5
+
Nakijken
+
Leren 5.1
Maken § 5.1: 1-4
+
Nakijken
+
Leren 5.1
BK
KGT
Controle huiswerk
Slide 2 - Diapositive
Doel: Genotype en fenotype
Je kunt benoemen dat alle cellen van je lichaam dezelfde erfelijke informatie bevatten.
Je kunt omschrijven wat genotype en fenotype zijn.
Slide 3 - Diapositive
Genotype
Fenotype
46 chromosomen
Slide 4 - Question de remorquage
De mens, wat is waar?
er zijn er steeds 2 die 'bij elkaar passen'
ze lijken niet op elkaar, ze zijn allemaal heel verschillend
zijn allemaal hetzelfde
zijn stukjes van je genen met informatie van 1 eigenschap
Chromosomen
Slide 5 - Question de remorquage
Een veldmuis heeft 46 chromosomen in een lichaamscel. Is het genotype gelijk aan dat van een mens?
A
Ja
B
Alleen bij de bevruchting, daarna niet meer.
C
Nee, de erfelijke informatie op de chromosomen is anders.
D
Ja, de erfelijke informatie op de chromosomen is gelijk als die van een mens
Slide 6 - Quiz
1 Genen in een huidcel zijn gelijk aan de genen in de bevruchte eicel 2. Genen in dochtercellen komen voor in paren.
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 7 - Quiz
Hoeveel genen voor één erfelijke eigenschap zijn er aanwezig in een lichaamscel?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 8 - Quiz
Een zaadcel en een eicel zijn voorbeelden van een lichaamscel
A
ja
B
nee
Slide 9 - Quiz
Bekijk de jonge slang uit Australië
Sleepvraag 1
Sleepvraag 2
genotype
fenotype
door omgevings
factoren
op het moment
van de bevruchting
genotype
en
fenotype
Er zijn 3 ogen te zien in het ....................
Dit uiterlijk is ontstaan ...................
Slide 10 - Question de remorquage
Bij de celdeling van lichaamscellen verandert de informatie van erfelijke eigenschappen NIET
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quiz
De informatie die in de twee genen van een genenpaar is opgeslagen, is altijd gelijk
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quiz
De twee genen van een genenpaar bevatten informatie voor ......vul in...... erfelijke eigenschappen.
A
dezelfde
B
verschillende
C
dat is onbekend
D
genen bevatten geen info over erfelijke eigenschappen
Slide 13 - Quiz
Een mens:
1. Een lichaamscel bevat 46 chromosomen, dat zijn 23 paar chromosomen. 2. Een geslachtscel (zaadcel of eicel) bevat 23 chromosomen.
A
1: waar
2: nietwaar
B
1: nietwaar
2: waar
C
beide waar
D
beide nietwaar
Slide 14 - Quiz
1. Chromosomen zijn opgebouwd uit de stof DNA. 2. Het DNA bevat alle informatie van al je erfelijke eigenschappen.
A
1: waar
2: nietwaar
B
1: nietwaar
2: waar
C
beide waar
D
beide nietwaar
Slide 15 - Quiz
Een gen bevat de informatie van 1 eigenschap
A
Waar
B
Nietwaar
Slide 16 - Quiz
De mens
Waar
Niet waar
Waar
Niet waar
Er zitten 46 chromosomen in elke lichaamscel
Elke lichaamscel bevat de informatie van al je erfelijke
eigenschappen.
Slide 17 - Question de remorquage
1. Een geslachtscel bevat 46 chromosomen. 2. De eicel bevat de erfelijke eigenschappen van de moeder
A
1: waar
2: nietwaar
B
1: nietwaar
2: waar
C
beide waar
D
beide nietwaar
Slide 18 - Quiz
1. De zaadcel bevat de erfelijke eigenschappen van de moeder 2. Na de bevruchting bevatten de cellen van de zygote 46 chromosomen (informatie van alle erfelijke eigenschappen van de vader en de moeder)
A
1: waar
2: nietwaar
B
1: nietwaar
2: waar
C
beide waar
D
beide nietwaar
Slide 19 - Quiz
Elk organisme heeft hetzelfde aantal chromosomen in een cel
A
ja
B
nee
Slide 20 - Quiz
1. Chromosomen in een zaadcel komen enkelvoudig voor. 2. In een bevruchte eicel komen genen in paren voor
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 21 - Quiz
1. Een gen is een deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor één erfelijke eigenschap.
2. Elk chromosoom bevat 1 gen.
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 22 - Quiz
In iedere cel zit een kopie van het erfelijkheidsmateriaal van de ouders, in de vorm van ...1... Op de ...1... zitten de ....2....
A
1 : Genen
2: Chromosomen
B
1: erfelijke materialen
2: Chromosomen
C
1: Chromosomen
2: erfelijke materialen
D
1: Chromosomen
2: Genen
Slide 23 - Quiz
In elke lichaamscel van het menselijk lichaam zitten
A
46 genen
B
46 chromosomen
C
46 genen en
46 chromosomen
D
46 DNA ketens
Slide 24 - Quiz
Maken Thema 1:
Huiswerk 17 april
Maken § 5.1: af
+
Nakijken
+
Leren 5.1
Maken § 5.1: af
+
Nakijken
+
Leren 5.1
BK
KGT
Slide 25 - Diapositive
Nabespreking
Hoe is het gegaan? Wat ging goed? Wat vond je moeilijk? Welke vragen heb je nog?