Paragraaf 2.4 groter kleiner of gelijk

Leerdoelen

  • Jullie kunnen vertellen welke tekens groter, kleiner en gelijk betekend.
Planning

  • Jullie kunnen met deze tekens sommen oplossen.
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
WiskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Leerdoelen

  • Jullie kunnen vertellen welke tekens groter, kleiner en gelijk betekend.
Planning

  • Jullie kunnen met deze tekens sommen oplossen.

Slide 1 - Diapositive

Theorie
Er bestaan tekens voor groter dan, kleiner dan en gelijk aan.
  • Het teken           <          betekent is kleiner dan.
  • Het teken                   betekent is groter dan.
  • Het teken           =          betekent is gelijk aan.

Dus....voorbeelden....
  • 4 < 7 betekent 4 is kleiner dan 7.
  • 18 > 17 betekent 18 is groter dan 17.
  • 2 + 4 = 6 betekent 2 + 4 is gelijk aan 6.

Slide 2 - Diapositive

Voorbeeld
Opgaven:
Vul >, < of = in.
  • 0,8         …  0,008
  • 12 : 4     …  30 : 10
  • 16 : 32   … 0,51

Uitwerking
  • 0,8            >     0,008
  • 12 : 4        =    30 : 10
  • 16 : 32      <      0,51

Slide 3 - Diapositive

gelijk aan
groter dan
Kleiner dan
ongelijk aan
=
>
<

Slide 4 - Question de remorquage

Vul < , > of = in
6........ 9
A
<
B
>
C
=

Slide 5 - Quiz

Vul < , > of = in
45........ 54
A
<
B
>
C
=

Slide 6 - Quiz

Vul < , > of = in
0,3 ......... 0,03
A
<
B
>
C
=

Slide 7 - Quiz

Vul < , > of = in
0,3 ......... 0,1
A
<
B
>
C
=

Slide 8 - Quiz

Vul < , > of = in
0,05 ......... 0,5
A
<
B
>
C
=

Slide 9 - Quiz

Vul < , > of = in
0,2 ......... 0,26
A
<
B
>
C
=

Slide 10 - Quiz

Vul < , > of = in
0,3 ......... 0,29
A
<
B
>
C
=

Slide 11 - Quiz

Vul < , > of = in
0,3 ......... 0,29
A
<
B
>
C
=

Slide 12 - Quiz

Vul < , > of = in
3,49 ......... 3,5
A
<
B
>
C
=

Slide 13 - Quiz

Vul < , > of = in
12 + 18 ....31
A
<
B
>
C
=

Slide 14 - Quiz

Vul < , > of = in
26 - 13 ....21
A
<
B
>
C
=

Slide 15 - Quiz

Vul < , > of = in
57 - 57 ....0
A
<
B
>
C
=

Slide 16 - Quiz

Vul < , > of = in
36 - 31 ....0
A
<
B
>
C
=

Slide 17 - Quiz

Vul < , > of = in
7 x 4 ....60 : 2
A
<
B
>
C
=

Slide 18 - Quiz

Vul < , > of = in
100 : 10 ... 90 : 9
A
<
B
>
C
=

Slide 19 - Quiz

Het teken > hoort bij is groter dan, maar ook bij bijvoorbeeld is hoger dan. Het
teken < hoort bij is kleiner dan, maar ook bij bijvoorbeeld is lager dan. Zet de woorden op de juiste plaats in de tabel.
>
<
is goedkoper dan
is minder dan
is dichter bij dan
is jonger dan
is korter dan
is lichter dan
is ouder dan
is zwaarder dan
is langer dan
is meer dan
is verder weg dan
is duurder dan

Slide 20 - Question de remorquage

Arie rijdt met zijn 12-tonner door Luxemburg.
Bij een weg komt hij de verkeersborden
hiernaast tegen.
Met welke snelheid mag Arie verder rijden?
A
maximum 40 km/u
B
maximum 60 km/u
C
Mag beide snelheden

Slide 21 - Quiz

Linda komt met haar vrachtwagen dezelfde
borden tegen. Zij rijdt daarna met een snelheid
van 55 km per uur. Wat weet je van het gewicht
van de vrachtwagen van Linda?
A
weegt 55 ton
B
weegt meer dan 10 ton
C
Weegt 11 ton
D
weegt minder dan 10 ton

Slide 22 - Quiz