Ik kan signaalwoorden koppelen aan de juiste tekstverbanden.
Slide 6 - Diapositive
Oefenen voor de toets
Cursus 1, Meer dan Lezen
Par. 1 Herhaling leerjaar 1
Par. 2,3 en 4 leer de theorie
Par. 2,3 en 4 Trainen en Oefentoetsen
Slide 7 - Diapositive
TEKSTVERBANDEN
Zorgen ervoor dat woorden, zinnen en alinea's met elkaar samenhangen.
Slide 8 - Diapositive
SIGNAALWOORDEN
Aan een signaalwoordzie je met welk tekstverbandje te maken hebt.
Slide 9 - Diapositive
Log in bij de les
Tekstverbanden
(oefenen)
Slide 10 - Diapositive
Zij moet eerst haar zere oor aan de dokter laten zien, daarna mag ze een pijnstiller innemen.
A
chronologisch (tijdaangevend)
B
opsommend
C
tegenstellend
Slide 11 - Quiz
De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
A
toelichting/uitleg
B
reden
C
voorwaarde
Slide 12 - Quiz
Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.
A
toelichting
B
reden
C
voorwaarde
D
oorzakelijk
Slide 13 - Quiz
Zet de signaalwoorden bij het juiste tekstverband.
Toelichtend
Opsommend
Bijvoorbeeld
Zoals
Verder
Ook
Slide 14 - Question de remorquage
In tweetallen of individueel
Bij deze opdracht gebruik je de theorie uit je lesboek met de tabellen met de signaalwoorden en tekstverbanden. Je mag geen zinnen overnemen. Bedenk ze zelf!
Veel succes!
Slide 15 - Diapositive
Bedenk een zin met een opsommend verband. Denk goed na over het signaalwoord.
timer
2:00
Slide 16 - Question ouverte
Bedenk een zin met een tegenstellend verband. Gebruik een signaalwoord.
timer
2:00
Slide 17 - Question ouverte
Bedenk een zin met een oorzakelijk verband. Gebruik natuurlijk een signaalwoord.
timer
2:00
Slide 18 - Question ouverte
Bedenk een zin met een toelichting/uitleg. Gebruik een signaalwoord.
timer
2:00
Slide 19 - Question ouverte
Bedenk een zin met een doel-middel. Gebruik een signaalwoord.
timer
2:00
Slide 20 - Question ouverte
Wat snap je nog niet zo goed?
Slide 21 - Question ouverte
Tekstverbanden en signaalwoorden
Slide 22 - Diapositive
Tekstverbanden
TH: blz. 21 par. 4 HA/A: blz. 10 par.2
opsommend verband: ook, bovendien, ten eerste, vervolgens
voorwaardelijk verband: als (....dan) , mits, indien, tenzij, .....
Slide 24 - Diapositive
apps.noordhoff.nl
Slide 25 - Lien
www.google.com
Slide 26 - Lien
Huiswerk
Paragraaf 1 Herhaling leerjaar 1 Af?
TH: Paragraaf 4, Lees de theorie!
Opdracht 6 en 7
HA: Paragraaf 3, Lees de theorie!
Opdracht 6 en 7
A: Paragraaf 3, Lees de theorie!
Opdracht 6 en 7
-Noteer de antwoorden in je schrift en kijk het na!
Slide 27 - Diapositive
Oefenen Tekstverbanden en signaalwoorden
Voorbereiding Toets Cursus 1, par. 1 t/m 4/3
Paragraaf 1: Herhaling leerjaar 1
Trainen par.2 / 3 / 4
Oefentoets par. 2 /3/ 4
Slide 28 - Diapositive
Oefenen toets / fictie dossier
Oefen online in de methode
Zoek oefeningen via google
Geef de titel van je leesboek door
Kies een opdracht voor het fictiedossier
Slide 29 - Diapositive
Schrijven
Slide 30 - Diapositive
Wat betekent het volgende woord? Skeer
A
Gek
B
Vreemd
C
Aardig
D
Lief
Slide 31 - Quiz
Wat betekent het volgende woord? Skippen
A
begroeten
B
Spreken
C
Aanmoedigen
D
Negeren
Slide 32 - Quiz
Wat betekent het volgende woord? Slay
A
cool
B
mooi
C
lelijk
D
gaaf
Slide 33 - Quiz
Welke woorden gebruik je zelf nog meer op social media?
Slide 34 - Question ouverte
Jongerentaal
Slide 35 - Diapositive
Technologie
Slide 36 - Diapositive
Tekst schrijven
Je gaat een tekst van 250-300 woorden schrijven waarin je een historisch overzicht geeft van een bepaald onderwerp, bijvoorbeeld je woonplaats, je school, een sport of de Nederlandse taal.
Je gaat een tekst van 250-300 woorden schrijven waarin je een instructie/handleiding schrijft over een gebruiksvoorwerp, bijvoorbeeld de telefoon (app), een blender, een tent opzetten of vissen.
Je gaat een tekst van 250-300 woorden schrijven waarin
Slide 37 - Diapositive
Tekst schrijven
Je gaat een tekst van 250-300 woorden schrijven waarin je een historisch overzicht geeft van een bepaald onderwerp, bijvoorbeeld je woonplaats, je school, een sport of de Nederlandse taal.
Je gaat een tekst van 250-300 woorden schrijven waarin je een instructie/handleiding schrijft over een gebruiksvoorwerp, bijvoorbeeld de telefoon (app), een blender, een tent opzetten of vissen.
Je gaat een tekst van 250-300 woorden schrijven waarin