wk.39 Oefenen Tekstverbanden en signaalwoorden

Welkom 
Nederlands

Je legt klaar:

leesboek, lesboek, laptop,
schrift en etui

1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Welkom 
Nederlands

Je legt klaar:

leesboek, lesboek, laptop,
schrift en etui

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Tekst
timer
10:00

Slide 4 - Diapositive

Periode 1
  • Week 37 t/m 40:        Cursus 1, par. 1 t/m 3/4
  •                                            Leesboek, fictiedossier
  • Week 40:                        Toets Cursus 1,  woensdag 2 oktober

  • Week 42:                        Fictiedossier formatief inleveren
  • Week 45:                        Fictiedossier inleveren

  • Week 47:                         Toets Spelling werkwoorden en Grammatica 

Slide 5 - Diapositive

Doel voor de toets:
  •  Ik weet wat een tekstverband is.
  • Ik weet wat signaalwoorden zijn.
  • Ik ken de volgende tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden:
  • chronologisch, opsommend, tegenstellend, toelichtend
  • (HA/A) voorwaardelijk, redengevend, oorzakelijk, vergelijkend, toegevend, doel-middel, samenvattend verband
  •  Ik kan signaalwoorden koppelen aan de juiste tekstverbanden.

Slide 6 - Diapositive

Oefenen voor de toets
  • Cursus 1, Meer dan Lezen
  • Par. 1 Herhaling leerjaar 1
  • Par. 2,3 en 4 leer de theorie
  • Par. 2,3 en 4 Trainen en Oefentoetsen

Slide 7 - Diapositive

TEKSTVERBANDEN

  • Zorgen ervoor dat woorden, zinnen en alinea's met elkaar samenhangen.

Slide 8 - Diapositive

SIGNAALWOORDEN

  • Aan een signaalwoord zie je met welk tekstverband je te maken hebt.

Slide 9 - Diapositive

Log in bij de les
Tekstverbanden
(oefenen)

Slide 10 - Diapositive

Zij moet eerst haar zere oor aan de dokter laten zien, daarna mag ze een pijnstiller innemen.
A
chronologisch (tijdaangevend)
B
opsommend
C
tegenstellend

Slide 11 - Quiz

De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
A
toelichting/uitleg
B
reden
C
voorwaarde

Slide 12 - Quiz

Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.
A
toelichting
B
reden
C
voorwaarde
D
oorzakelijk

Slide 13 - Quiz

Zet de signaalwoorden bij het juiste tekstverband. 
Toelichtend
Opsommend
Bijvoorbeeld
Zoals
Verder
Ook

Slide 14 - Question de remorquage

In tweetallen of individueel
Bij deze opdracht gebruik je  de theorie uit je lesboek met de tabellen met de signaalwoorden en tekstverbanden.
Je mag geen zinnen overnemen. Bedenk ze zelf!

Veel succes! 

Slide 15 - Diapositive

Bedenk een zin met een opsommend verband.
Denk goed na over het signaalwoord.
timer
2:00

Slide 16 - Question ouverte

Bedenk een zin met een tegenstellend verband. Gebruik een signaalwoord.
timer
2:00

Slide 17 - Question ouverte

Bedenk een zin met een oorzakelijk verband.
Gebruik natuurlijk een signaalwoord.
timer
2:00

Slide 18 - Question ouverte

Bedenk een zin met een toelichting/uitleg.
Gebruik een signaalwoord.
timer
2:00

Slide 19 - Question ouverte

Bedenk een zin met een doel-middel.
Gebruik een signaalwoord.
timer
2:00

Slide 20 - Question ouverte

Wat snap je
nog niet zo goed?

Slide 21 - Question ouverte

Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 22 - Diapositive

Tekstverbanden
TH: blz. 21 par. 4              HA/A: blz. 10 par.2
  • opsommend verband: ook, bovendien, ten eerste, vervolgens
  • tegenstellend verband
  • chronologisch (tijdsvolgorde) verband
  • toelichtend verband
  • concluderend verband (HA/A)
  • samenvattend verband (A)

Slide 23 - Diapositive

Tekstverbanden
HA/A: blz. 18/17  par. 3
  • samenvattend verband: kortom, dus, samenvattend, ....
  • doel-middel verband: waarmee, daarmee, om te, door middel van, ...
  • oorzakelijk verband: daardoor, waardoor, zodat, doordat, hierdoor, ....
  • redengevend verband: omdat, aangezien, daarom, namelijk, ...
  • vergelijkend verband: zoals, in vergelijking met .. , in tegenstelling tot, ..
  • toegevend verband: al, hoewel, toch, weliswaar, ..... 
  • voorwaardelijk verband: als (....dan) , mits, indien, tenzij, .....

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Lien

Slide 26 - Lien

Huiswerk 
Paragraaf 1  Herhaling  leerjaar 1   Af?
TH: Paragraaf 4, Lees de theorie!
Opdracht 6 en 7
 HA: Paragraaf 3, Lees de theorie!
Opdracht 6 en 7
A: Paragraaf 3, Lees de theorie!
Opdracht 6 en 7
-Noteer de antwoorden in je schrift en kijk het na!


Slide 27 - Diapositive

Oefenen Tekstverbanden en signaalwoorden
Voorbereiding Toets Cursus 1, par. 1 t/m 4/3
  • Paragraaf 1: Herhaling leerjaar 1
  • Trainen par.2 / 3 / 4
  • Oefentoets par. 2 /3/ 4

Slide 28 - Diapositive

Oefenen toets / fictie dossier
  1. Oefen online in de methode
  2. Zoek oefeningen via google
  3. Geef de titel van je leesboek door
  4. Kies een opdracht voor het fictiedossier 

Slide 29 - Diapositive

Schrijven

Slide 30 - Diapositive

Wat betekent het volgende woord?
Skeer
A
Gek
B
Vreemd
C
Aardig
D
Lief

Slide 31 - Quiz

Wat betekent het volgende woord?
Skippen
A
begroeten
B
Spreken
C
Aanmoedigen
D
Negeren

Slide 32 - Quiz

Wat betekent het volgende woord?
Slay
A
cool
B
mooi
C
lelijk
D
gaaf

Slide 33 - Quiz

Welke woorden gebruik je zelf nog meer op social media?

Slide 34 - Question ouverte

Jongerentaal

Slide 35 - Diapositive

Technologie

Slide 36 - Diapositive

Tekst schrijven
  1. Je gaat een tekst van 250-300 woorden schrijven waarin je een historisch overzicht geeft van een bepaald onderwerp, bijvoorbeeld je woonplaats, je school, een sport of de Nederlandse taal.
  2. Je gaat een tekst van 250-300 woorden schrijven waarin je een instructie/handleiding schrijft over een gebruiksvoorwerp, bijvoorbeeld de telefoon (app), een blender, een  tent opzetten of vissen.
  3. Je gaat een tekst van 250-300 woorden schrijven waarin 

Slide 37 - Diapositive

Tekst schrijven
  1. Je gaat een tekst van 250-300 woorden schrijven waarin je een historisch overzicht geeft van een bepaald onderwerp, bijvoorbeeld je woonplaats, je school, een sport of de Nederlandse taal.
  2. Je gaat een tekst van 250-300 woorden schrijven waarin je een instructie/handleiding schrijft over een gebruiksvoorwerp, bijvoorbeeld de telefoon (app), een blender, een  tent opzetten of vissen.
  3. Je gaat een tekst van 250-300 woorden schrijven waarin 

Slide 38 - Diapositive