peul - 3H - Keuzevoorzetsels 1+2

Keuzevoorzetsels
Deutsch
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Keuzevoorzetsels
Deutsch

Slide 1 - Diapositive

Lernziel
Je kent de keuzevoorzetsels en kunt ze met de juiste naamval toepassen.

Grammatik B+C Kapitel 4

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Kort:
Als je wil bepalen welke naamval de keuzevoorzetsel in de zin heeft. Dan kijk je naar het volgende:
  1. Derde naamval: je bent ergens (waar?) / rust / toestand (wanneer?)
  2. Vierde naamval: je komt ergens (waarheen?) / beweging 

Slide 8 - Diapositive

Extra uitleg?
Bekijk dan de video op de volgende pagina.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Leg in je eigen woorden uit wat je bij de keuzevoorzetsels moet doen.

Slide 11 - Question ouverte

Vertaal het voorzetsel.

Das Pferd steht neben dem Hund.
A
naast
B
in
C
naar

Slide 12 - Quiz

Welke naamval staat dikgedrukt?
Die Apotheke ist zwischen der Bank und dem Restaurant. 
A
1e
B
3e
C
4e

Slide 13 - Quiz

Welke naamval staat dikgedrukt?
Wir fahren morgen an den See.
A
1e
B
3e
C
4e

Slide 14 - Quiz

Noem de
keuzevoorzetsels
(zijn er 9).

Slide 15 - Carte mentale

Antwoord:
  1. an
  2. auf
  3. hinter
  4. über
  5. vor
  6. in
  7. unter
  8. neben
  9. zwischen
Andere volgorde is prima!

Slide 16 - Diapositive

Wanneer krijg je een 3e/4e naamval bij de keuzevoorzetsels? 
3e naamval
4e naamval

Slide 17 - Question de remorquage

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de derde naamval? [meerdere antwoorden]

A
Wohin?
B
Wann?
C
Wo?
D
Warum?

Slide 18 - Quiz

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de vierde naamval?
A
Wohin?
B
Wann?
C
Wo?
D
Warum?

Slide 19 - Quiz

Welcher Satz ist richtig geschrieben? Sleep de zin.
Dieser Satz ist richtig.
Dieser Satz ist leider falsch.
Wir müssen über deinem Bruder sprechen!
Der Ball rollt unter das Auto
Die Kreditkarte liegt im Hotelzimmer.
Ich wohne über dem Geschäft.
Ich lege die Zeitung auf dem Tisch.
Die Zeitung liegt noch auf dem Tisch.

Slide 20 - Question de remorquage

Vul in.
Das Auto steht vor d...…. Garage (v)

Slide 21 - Question ouverte

Antwoord + uitleg:
Vertaald: De auto staat vor d.... garage (v).
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Het werkwoord 'staat' is geen beweging. Je kunt vragen 'waar'? Dus 3de naamval vrouwelijk.

Dus: Das Auto steht vor der Garage (v)

Slide 22 - Diapositive

Vul in.
Das Heft fällt auf d...…...Boden (m).

Slide 23 - Question ouverte

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Het schrift valt op de grond.
op = keuzevoorzetsel
Het werkwoord 'vallen' is een beweging.
Dus 4de naamval mannelijk.

Dus: Das Heft fällt auf den Boden (m).


Slide 24 - Diapositive

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).
A
dem
B
den

Slide 25 - Quiz

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Het boek ligt op de tafel.
op = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waar'? 
Antwoord: ligt op de tafel. Dus 3e naamval.

Dus: Das Buch liegt auf d... Tisch (m).
3de naamval -> der (1)                 dem (3).

Slide 26 - Diapositive

Das Bild hängt an d.... Wand(v).
A
die
B
der

Slide 27 - Quiz

Antwoord + uitleg:
Vertaald: De foto hangt aan de muur.
an (aan) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waar'? Antwoord: aan de muur. 
Dus 3e naamval vrouwelijk.

Dus: Das Bild hängt an der Mauer (v).

Slide 28 - Diapositive

Vul in. Let op de naamval.
An [welke] Tag kommt ihr denn an?

Slide 29 - Question ouverte

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Op welke dag komen jullie dan aan?
an (op) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'wanneer' (= een tijd)?  Dus 3e naamval.

Dus: An [welke] Tag (m) kommt ihr denn an?
1de naamval -> der (1)                 dem (3).
welk = welch                    welchem

Slide 30 - Diapositive

Vul in. Let op de naamval.
Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch (m).

Slide 31 - Question ouverte

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik leg jouw sleutel op de tafel.
auf (op) = keuzevoorzetsel
Het gaat hier om een beweging (iets neer leggen). 
Dus 4e naamval.

Dus: Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch.
1de naamval -> der (1)                 den (4).

Slide 32 - Diapositive

Mehr üben?
Op de volgende pagina's vind je nog meer oefeningen + uitleg en antwoorden.

Deze hoef je dus niet te maken. De voorbeelden komen wel uit het werkboek.

Slide 33 - Diapositive

Vul in.
Stehst du immer so lange vor d.... Spiegel (m)?

Slide 34 - Question ouverte

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Sta jij altijd zo lang voor de spiegel?
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?'. Dus 3e naamval.

Dus: Stehst du immer so lange vor d... Spiegel?
1de naamval -> der (1)                 dem (3).

Slide 35 - Diapositive

Vul in.
Ich warte (voor de) Apotheke (v).

Slide 36 - Question ouverte

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik wacht voor de apotheek.
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?'. Dus 3e naamval.

Dus: Ich warte (voor de) Apotheke (v).
1de naamval -> die (1)                 der (3).
Antwoord: Ich warte vor der Apotheke (v).


Slide 37 - Diapositive

Vul in.
Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.

Slide 38 - Question ouverte

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Mijn opa gaat op de bank in het park zitten.
auf (op) = keuzevoorzetsel
'gaan zitten' is een beweging. Dus 4e naamval.

Dus: Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.
1de naamval -> die (1)                 die (4).
Antwoord: Mein Opa setzt sich auf die Bank (v) im Park.


Slide 39 - Diapositive

An die Arbeit!
Kapitel 6, Aufgaben 18-28


Slide 40 - Diapositive