Lesson 3.1

3.1 Vocabulary 
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo lwoo, bLeerjaar 1

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

3.1 Vocabulary 

Slide 1 - Diapositive

Welke woorden weet je al?

Slide 2 - Diapositive

Ad
A
daarom
B
buurman Ad
C
bericht
D
advertentie

Slide 3 - Quiz

Boots
A
laarzen
B
beter
C
boten
D
schoenen

Slide 4 - Quiz

Bright
A
lamp
B
fel
C
koptelefoon
D
firs

Slide 5 - Quiz

Free
A
vrij
B
gevangen
C
gratis
D
geen

Slide 6 - Quiz

Gloves
A
hemd
B
helm
C
handschoenen
D
sneeuwschoenen

Slide 7 - Quiz

Heavy
A
erg
B
zwaar
C
heftig
D
heel erg

Slide 8 - Quiz

Helmet
A
pet
B
deksel
C
helpen
D
helm

Slide 9 - Quiz

Jacket
A
vest
B
pet
C
jas
D
trui

Slide 10 - Quiz

Maybe
A
daarom
B
misschien
C
maar
D
etcetera

Slide 11 - Quiz

Offer
A
aanvraag
B
offerte
C
brief
D
aanbieding

Slide 12 - Quiz

Only
A
een
B
iedereen
C
maar
D
alleen

Slide 13 - Quiz

Safe
A
veilig
B
kluis
C
ver weg
D
veiligheidshelm

Slide 14 - Quiz

Scarf
A
litteken
B
sjaal
C
trui
D
handschoenen

Slide 15 - Quiz

Sportswear
A
sportkleding
B
sport
C
tenniskleding
D
joggingbroek

Slide 16 - Quiz

Trousers
A
kousen
B
trui
C
broek
D
sokken

Slide 17 - Quiz

Uitleg plural (meervoud) 

Slide 18 - Diapositive

Meervoud: plural
Wat is meervoud?

Slide 19 - Diapositive

Aan het eind van de les:
Weten we:
- Wat de regels zijn van het meervoud in het Engels

Slide 20 - Diapositive

In English
1 chair --> 2 chairs
1 table --> 2 tables
1  book --> 2 books
1 laptop --> 2 laptops

Slide 21 - Diapositive

the rule
woord + s

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

PRACTISE!
Quiz time

Slide 24 - Diapositive

Meervoud van:
phone
A
phonez
B
phones
C
phonees
D
phone

Slide 25 - Quiz

Meervoud van:
reason
A
reason
B
reasones
C
reasons
D
reasonz

Slide 26 - Quiz

Meervoud van:
pizza
A
pizza's
B
pizzas
C
pizza'z
D
pizzaz

Slide 27 - Quiz

Meervoud van:
apple
A
apples
B
apple's
C
applez
D
apple'z

Slide 28 - Quiz

words with -y
LET OP! Als een woord eindigt met een -y!

strawberry --> strawberries 
fly --> flies

monkey --> monkeys (waarom?)

Slide 29 - Diapositive

Meervoud van:
diary
A
diarys
B
diary's
C
diaries
D
diarree

Slide 30 - Quiz

Meervoud van:
donkey
A
donkey's
B
donkeys
C
donkeies
D
donkeyies

Slide 31 - Quiz

Meervoud van:
battery
A
batterys
B
batteries
C
batteryen
D
batteryies

Slide 32 - Quiz

words with sssssss
bus --> buses
box --> boxes
watch --> watches

Slide 33 - Diapositive

Meervoud van:
dress
A
dresss
B
dress's
C
dressen
D
dresses

Slide 34 - Quiz

Meervoud van:
fox
A
foxen
B
foxs
C
foxes
D
fox

Slide 35 - Quiz

Meervoud van:
wish
A
wish's
B
wishes
C
wishen
D
whishs

Slide 36 - Quiz

Snap je het meervoud?

Slide 37 - Diapositive

Is het leerdoel behaald?
😒🙁😐🙂😃

Slide 38 - Sondage

Maken in je werkboek:
blz. 100 opdracht 3
blz. 104 opdracht 7 en 8
blz. 105 opdracht 9

klaar? extra opdrachten 4, 5 en 6


Slide 39 - Diapositive