Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Bevruchting
Slide 10 - Diapositive
DNA
is een kookboek
vol recepten (genen)
om eiwiten mee te maken.
Slide 11 - Diapositive
Van gen, naar eiwit, naar fenotype
Slide 12 - Diapositive
Begrippen uit de paragraaf
Genenpaar
Variatie
Mutatie (gemuteerd)
Mutagene invloeden
Kanker (tumor - uitzaaiing)
Slide 13 - Diapositive
Genenpaar
Het gen van de vader en het gen van de moeder vormen samen het genenpaar. Ieder genenpaar is verantwoordelijk voor 1 erfelijke eigenschap. Bijvoorbeeld: oogkleur.
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Diapositive
Mutaties
foutjes in de celdeling
door mutagene invloeden
Albino
kanker
Slide 18 - Diapositive
Mutagene invloeden
Slide 19 - Diapositive
kanker
Slide 20 - Diapositive
oefentoets
we gaan nu oefenen met de stof voor volgende week dat zijn de basisstoffen 1,2 en 3 van hoofdstuk 5
Slide 21 - Diapositive
In tekening 1 van afbeelding 1 is een jong van een Maleise tapir getekend. In tekening 2 is hetzelfde dier twee jaar later getekend.
Het jonge dier heeft hetzelfde fenotype als het volwassen dier.
A
juist
B
onjuist
Slide 22 - Quiz
In tekening 1 van afbeelding 1 is een jong van een Maleise tapir getekend. In tekening 2 is hetzelfde dier twee jaar later getekend.
Het jonge dier heeft hetzelfde genotype als het volwassen dier.
A
juist
B
onjuist
Slide 23 - Quiz
Alle kinderen uit één gezin hebben hetzelfde DNA.
A
juist
B
onjuist
Slide 24 - Quiz
Door geslachtelijke voortplanting ontstaan organismen met nieuwe genotypen.
A
juist
B
onjuist
Slide 25 - Quiz
Bacteriën planten zich meestal niet geslachtelijk voort, maar door deling. Bacteriën die uit één ouder ontstaan door deling, hebben hetzelfde genotype.
A
jusit
B
onjuist
Slide 26 - Quiz
In de kern van een lichaamscel van een mens zitten 46 chromosomen.
A
juist
B
onjuist
Slide 27 - Quiz
Een albino is een mutant.
A
juist
B
onjuist
Slide 28 - Quiz
Als een gen aan staat, maakt de cel een bepaald eiwit.
A
juist
B
onjuist
Slide 29 - Quiz
Bij de productie van bier en zuurkool wordt biotechnologie toegepast.
A
juist
B
onjuist
Slide 30 - Quiz
De eerste levensvormen leefden op het land.
A
juist
B
onjuist
Slide 31 - Quiz
Elke celkern in de longen van een koe bevat de complete informatie voor alle erfelijke eigenschappen van die koe.
A
juist
B
onjuist
Slide 32 - Quiz
Straling is een mutagene invloed.
A
juist
B
onjuist
Slide 33 - Quiz
In de kern van een cel van een kat zitten 19 chromosomen. Deze cel is een lichaamscel.
A
juist
B
onjuist
Slide 34 - Quiz
Alle eicellen van een vrouw hebben hetzelfde genotype.
A
juist
B
onjuist
Slide 35 - Quiz
Een labradorhond en een herdershond behoren tot dezelfde soort.
A
juist
B
onjuist
Slide 36 - Quiz
Thea en Nico doen de volgende beweringen over chromosomen. Nico: ‘Chromosomen bevatten veel genen.’ Thea: ‘Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA.’
Wie heeft, of wie hebben gelijk?
A
Alleen Nico.
B
Alleen Thea
C
Thea en Nico hebben beide gelijk
D
Thea en Nico hebben beide ongelijk
Slide 37 - Quiz
Het klein robertskruid is een plant uit de ooievaarsbekfamilie. De eicellen van deze plant bevatten 16 chromosomen.
Hoeveel chromosomen bevat een cel van een blad van het klein robertskruid?
A
8
B
16
C
32
D
64
Slide 38 - Quiz
Op welk moment komt het genotype van een baby tot stand?
A
Op het moment van de vorming van de eicel.
B
Op het moment van de vorming van de zaadcel die de eicel bevrucht
C
Op het moment van de bevruchting van de eicel.
D
Op het moment van de geboorte van de baby.
Slide 39 - Quiz
Wat is evolutie?
A
Evolutie is het ontstaan van nieuwe soorten doordat organismen met de oorspronkelijke vorm uitsterven.
B
Evolutie is de ontwikkeling van leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen.
C
Evolutie is de grotere overlevingskans van individuen met een betere aanpassing aan het milieu.
Slide 40 - Quiz
Bij mensen zitten in iedere celkern 46 chromosomen. Een ouderpaar heeft twee dochters. De dochters berekenen hoeveel van hun chromosomen, in theorie, precies hetzelfde kunnen zijn.
Hoeveel chromosomen kunnen er maximaal hetzelfde zijn bij de twee dochters?
A
22
B
23
C
45
D
46
Slide 41 - Quiz
Bij de mens is de vorm van de oorlelletjes erfelijk bepaald. Er is een gen voor oorlelletjes die vastzitten aan het hoofd en een gen voor oorlelletjes die loshangen. Een man heeft loshangende oorlelletjes en heeft voor deze eigenschap twee ongelijke genen. Drie cellen van deze man zijn: 1 een cel in een oorlelletje; 2 een cel in de wand van een gehoorgang; 3 een zaadcel. In welke van deze cellen is in de celkern zeker het gen voor vastzittende oorlelletjes aanwezig? Ga ervan uit dat er geen mutaties zijn.
Slide 42 - Question ouverte
Is gebeurtenis 1 noodzakelijk voor het ontstaan van de twee soorten? En gebeurtenis 2? Leg je antwoord uit. (klik op afbeelding voor groter)
Slide 43 - Question ouverte
Kalle zegt: ‘Als een gen in een cel actief is, maakt die cel een bepaald eiwit’. Heeft Kalle gelijk? Leg je antwoord uit.
(deze vraag is alleen voor GL)
Slide 44 - Question ouverte
Welke genen kunnen niet actief zijn in een levercel? (deze vraag is alleen voor GL)
A
de genen die ervoor zorgen dat DNA gekopieerd kan worden
B
de genen die ervoor zorgen dat gal wordt gemaakt
C
de genen die ervoor zorgen dat hoofdhaar wordt gemaakt
Slide 45 - Quiz
Wordt bij de productie van yoghurt biotechnologie toegepast? Leg je antwoord uit. (deze vraag is alleen voor GL)
Slide 46 - Question ouverte
Leg uit wat transgeen betekent. (deze vraag is alleen voor GL)