6.2 Wind en luchtdruk - deel 2

• Natuurkunde
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

Wind en luchtdruk

Hoofdstuk 6

Paragraaf 2

Planning

Leerdoelen

Huiswerk bespreken

Afmaken paragraaf 2

Start paragraaf 3

Je leert:

• hoe je de luchtdruk kunt meten;
• hoe wind ontstaat door verschil in luchtdruk;
• welke invloed luchtdruk heeft op het weer.  

Huiswerk bespreken

Hoofdstuk 6

Paragraaf 2

Blz. 88

Luchtdruk

Luchtdruk is de druk die de lucht uitoefent op alle voorwerpen. 
Luchtdruk meet je met een barometer.
De eenheid van luchtdruk is bar of hectoPascal.
Het symbool voor druk is p.

De luchtdruk daalt met de hoogte. Dat is te merken als tijdens het landen van een vliegtuig, dan voel je het luchtdrukverschil.

Luchtdruk

Op zeeniveau is de luchtdruk ongeveer 1000hPa.
p = 1000hPa = 1000 mbar = 1,0 bar.
Op 2 km hoogte is de luchtdruk ongeveer 800 hPa.

Hoge en lage druk

Hoge en lage druk

Lagedrukgebied is een gebied waar de luchtdruk lager is dan de gebieden eromheen. Symbool is L. Een lagedruk gebied zorgt voor bewolkt weer met neerslag.

Hogedrukgebied is een gebied waar de luchtdruk hoger is dan de gebieden eromheen. Symbool is H. Een hogedruk gebied zorgt voor  onbewolkt weer met zon.

Hoge en lage druk

Isobaren zijn de lijnen waar de luchtdruk gelijk zijn.

Wind ontstaat door verschillen in luchtdruk

Wind

Luchtdruk stroomt van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied. De stromende lucht voel je als wind aan.
Hoe hard het waait noem je windsterkte of windkracht. 

De eenheid van windsterkte is Beaufort (Bft). 

0 Bft betekend dat het windstil is. 

Bij een orkaan is de windsterkte 12 Bft.

Binas tabel 25

Overdruk / onderdruk

Overdruk is een ruimte waar de druk hoger is dan erbuiten.
In een operatiekamer in een ziekenhuis is er overdruk. Dit zodat er geen stof (bacteriën) naar binnenkomen.

Onderdruk is een ruimte waar de druk lager is dan erbuiten.
Een voorbeeld van onderdruk is het vacuüm verpakken van etenswaren.

Maakwerk

Hoofdstuk 6

Paragraaf 2

Opgaven: 34, 35, 36, 37 en 38

Wolken en neerslag

Hoofdstuk 6

Paragraaf 3

Leerdoelen

Je leert hoe bewolking ontstaat;

Je leert hoe verschillende soorten neerslag ontstaan. 

Bewolking

Wolken ontstaan uit waterdamp in de lucht.

1. Lucht koelt af;
2. De waterdamp condenseert en vormt kleine waterdruppeltjes;
3. De waterdruppeltjes vormen een wolk.

Wolken en zonnewarmte

Dauw

Rijp

Wolken

Voor het ontstaat van wolken zijn twee zaken van belang:

1. De luchtvochtigheid;

    Hoeveel gram gasvormige waterdamp er in 1 cm3 lucht zit

    Met meer waterdamp in de lucht, ontstaat er makkelijker wolken. 

2. De temperatuur van lucht;

    In warmte lucht kan meer gasvormige waterdamp zitten.

Wolken

Wolken ontstaan als lucht met een hoge luchtvochtigheid afkoelt. 

De temperatuur waarbij dan wolken ontstaat is het dauwpunt. 

Maakwerk

Hoofdstuk 6

Paragraaf 3

Opgaven: 42, 43, 45, 46, 48 en 49