Nederlands hfd 6, sterke ww 11 mei

Nederlands, hoofdstuk 6
Spelling = sterke werkwoorden in de verleden tijd
In deze les leren we wat sterke werkwoorden doen in de verleden tijd.
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Nederlands, hoofdstuk 6
Spelling = sterke werkwoorden in de verleden tijd
In deze les leren we wat sterke werkwoorden doen in de verleden tijd.

Slide 1 - Diapositive

In deze les krijg je:
  1. een fimpje met uitleg over zwakke en sterke werkwoorden;
  2. de theorie;
  3. een aantal meerkeuze vragen om te controleren of je het begrepen hebt;
  4. zelfstandig werken en oefenen
  5. een aantal open vragen om te controleren of je het kunt toepassen.

Slide 2 - Diapositive

0

Slide 3 - Vidéo

Slide 4 - Diapositive

De drie regels van het schrijven van sterke werkwoorden

Slide 5 - Diapositive

Sterke Werkwoorden
 Bij sterke werkwoorden ('onregelmatige werkwoorden') verandert de klinker in de verleden tijd 
en eindigt het voltooid deelwoord op -en:
lopen - liep - gelopen,
wijzen - wees - gewezen,
helpen - hielp - geholpen

Slide 6 - Diapositive

oefenen
Maak de volgende quizvragen op de volgende dia's

Slide 7 - Diapositive

Wat is de verleden tijd van 'Zij verkopen'?
A
Zij verkoopten.
B
Zij verkochten.

Slide 8 - Quiz

Wat is de verleden tijd van 'de kinderen helpen elkaar'
A
De kinderen helpen elkaar.
B
De kinderen hielpen elkaar.

Slide 9 - Quiz

Wat is de verleden tijd van 'Het is slecht weer'?
A
Het was slecht weer.
B
Het had slecht weer.

Slide 10 - Quiz

Wat is de verleden tijd van 'de trein vertrekt om 12 uur.'
A
De trein vertrok om 12 uur.
B
de trein vertrekte om 12 uur.

Slide 11 - Quiz

Wat is de verleden tijd van 'Er zijn veel opdrachten'?
A
Er waren veel opdrachten.
B
Er was veel opdrachen.

Slide 12 - Quiz

Wat is de verleden tijd van "De hond schrikt van de kat".
A
De hond schrikte van de kat.
B
De hond schrok van de kat.

Slide 13 - Quiz

Wat is de verleden tijd voor 'Ze liggen.'?
A
Ze ligden.
B
Ze lagen.

Slide 14 - Quiz

Zelfstandig werken
Je gaat nu naar Magister.
Daar ga van Nederlands hoofdstuk 6, spelling "over de verledentijd van sterke werkwoorden", de opdrachten 5 tm 8 maken. Daarna ga je de open vragen maken op de volgende dia's

Slide 15 - Diapositive

Wat is de verleden tijd van 'zij mogen'?

Slide 16 - Question ouverte

Wat is het hele werkwoord van wij reden?

Slide 17 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van 'zij krijgen'?

Slide 18 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van 'zij schrijven'?

Slide 19 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van 'zij vragen'?

Slide 20 - Question ouverte

Slide 21 - Diapositive