Cette leçon contient 15 diapositives, avec diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Nederlands
dinsdag 3 oktober
Slide 1 - Diapositive
Programma
Lezen
Herhaling theorie
Huiswerk
Aan de slag
Afsluiten
Slide 2 - Diapositive
Lezen
timer
1:00
Slide 3 - Diapositive
Woordsoorten
werkwoord kun je een ik/hij/wij-rijtje van maken
Slide 4 - Diapositive
Lidwoorden(LW)
We hebben in het Nederlands 3 lidwoorden:
de
het
een
Slide 5 - Diapositive
Het zelfstandig naamwoord (ZN)
Mensen
Dieren
Planten
Dingen
Namen
Aardrijkskundige namen
Slide 6 - Diapositive
Het zelfstandig naamwoord (ZN)
Voor een zelfstandig naamwoord kun je (bijna) altijd een lidwoord (de, het, een) zetten.
Voorbeelden:
de tafel, de auto, het meisje, een hond
Slide 7 - Diapositive
Bijvoeglijk naamwoord (BN)
* Zegt iets over een zelfstandig naamwoord
* Staat vóór een zelfstandig naamwoord en na het lidwoord
Slide 8 - Diapositive
Voorzetsels (VZ)
Voorzetsels (vz) zijn woorden die plaats, richting, tijd of reden aangeven.
De ordners staan in de kast.
In de winter is er tijdens de middagpauze tevens soep verkrijgbaar.
Ik heb het snowboarden al aardig onder de knie.
Slide 9 - Diapositive
Werkwoord (WW)
Bekijk de volgende zin:
De artiesten hebben een luid applaus gekregen.
Welke twee werkwoorden (ww) staan in deze zin?
hebben en gekregen
Het werkwoord is een woordsoort.
In een zin staan altijd één of meer werkwoorden!
Slide 10 - Diapositive
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt. Sommige werkwoorden hebben een onduidelijke betekenis: hebben, kunnen, moeten, mogen, worden, zijn of zullen.