Mavo 4 eindexamen

Mavo 4 eindexamen
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Mavo 4 eindexamen

Slide 1 - Diapositive

Hoe voel je je vandaag?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Sondage

Slide 3 - Vidéo

HOE PAK JIJ EEN TEKST AAN?
Start je met het lezen van de tekst
of
start je juist met het globaal lezen van de vragen?

Welke manier brengt jou succes?

Slide 4 - Diapositive

Welke manier gebruik jij?
A
Eerst de tekst lezen, dan de vragen maken.
B
Eerst de vragen globaal lezen, dan de tekst lezen.

Slide 5 - Quiz

Zeg in een woord:
het belangrijkste wat over het
onderwerp wordt gezegd in één zin

Slide 6 - Question ouverte

Wat wil men weten als er wordt gevraagd naar de aanleiding van het schrijven van de tekst?

A
Wat het doel is van de tekst
B
Voor wie de tekst bedoeld is (publiek)
C
Hoe de schrijver op het idee is gekomen om de tekst te gaan schrijven
D
Welke tekstsoort het is

Slide 7 - Quiz

Welke uitspraak is NIET subjectief?

A
NAC heeft afgelopen zondag de beker gewonnen.
B
Ik hoop dat NAC naar de eredivisie promoveert.
C
NAC is de beste club van de wereld!
D
Ik vind NAC een leuke club.

Slide 8 - Quiz

Wat mag je NIET doen als er gevraagd wordt een lange zin uit een tekst te citeren?

A
het eerste en laatste woord met puntjes ertussen noteren
B
de hele zin noteren
C
alleen de regelnummers noteren
D
de eerste en laatste twee woorden met puntjes ertussen noteren

Slide 9 - Quiz

Welke uitspraak over de hoofdgedachte van de tekst is NIET juist?

A
Je kunt die vaak vinden in de eerste en/of laatste alinea van de tekst.
B
Het is een zin waarin het belangrijkste staat wat er over het onderwerp wordt gezegd.
C
Soms moet je de hoofdgedachte zelf verwoorden.
D
Dat is het onderwerp van de tekst.

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Vidéo

Slide 12 - Diapositive

Welke uitspraak is juist over de afbeelding in een gebruiksaanwijzing?
De afbeelding...
A
verduidelijkt de inhoud van de tekst.
B
heb je nodig om de tekst te begrijpen.
C
heb je nodig voor de reparatie.
D
vormt een tegenstelling met de tekst.

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Diapositive

Wat is het voornaamste doel van deze advertentie?

A
de lezer overtuigen
B
de lezer waarschuwen
C
de lezer informeren
D
de lezer tot handelen aansporen

Slide 15 - Quiz

Hoe is in deze advertentie de verhouding tussen de titel "U leest nu de krant" en de tekst daaronder?

A
de tekst maakt de titel minder schokkend
B
de titel ondersteunt de tekst
C
de tekst zorgt ervoor dat de titel wordt begrepen
D
de titel voegt een nieuw inhoudselement toe aan de tekst

Slide 16 - Quiz

woordenlijst examen

De volgende woorden komen vaak in de vragen of meerkeuzeantwoorden van de examens voor.

Slide 17 - Diapositive

Geef de betekenis van
aankondigen
A
vertellen dat iets gaat komen
B
vertellen dat iets gaat ontstaan
C
vertellen dat iets gaat gebeuren
D
vertellen dat iets gaat komen of gebeuren

Slide 18 - Quiz

Sleep de juiste betekenis naar het woord
iets wat je zegt of schrijft
te maken hebben met
onderdeel
minder erg maken
opmerking over iets
vinden
waarvoor iets is bedoeld
afzwakken
aantreffen
betrekking hebben op
commentaar
bewering
functie
element

Slide 19 - Question de remorquage

Zeg in een woord:
letterlijk overschrijven of
iemands woorden letterlijk weergeven

Slide 20 - Question ouverte

iets waarvan je kunt
controleren of het 
waar is
je gebuikt iets om iets te bereiken

waardoor iets komt

waarom je iets vindt

doel - middel

feit

oorzaak

argument

Slide 21 - Question de remorquage

Zeg in een woord:
mensen vermaken met iets
leuks of interessants

Slide 22 - Question ouverte

Wat is CITEREN?

Slide 23 - Question ouverte

Op welke onderdelen word jij beoordeeld bij het onderdeel schrijfvaardigheid?

Slide 24 - Question ouverte

Welke schrijfopdracht kan je op het examen verwachten?

Slide 25 - Question ouverte

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Welke 'driedeling' heeft een goede tekst?

Slide 29 - Question ouverte

Wat is de betekenis van:
CONVENTIES?
A
afspraken over welke schrijfregels je moet gebruiken
B
afspraken over spellingsregels
C
afspraken over grammaticaregels
D
afspraken over mensenrechten

Slide 30 - Quiz

Welke titel voor een artikel over verschillende soorten koekjes is goed?
A
Lekker.
B
Soorten koekjes
C
Welke soort koekjes is het lekkerst?
D
Sprits, rondo's, gevulde koeken

Slide 31 - Quiz

wat is een synoniem van: naar aanleiding van?
A
zoals
B
maar
C
daardoor
D
vanwege

Slide 32 - Quiz

wat is de juiste aanhef?
A
Geachte mevrouw Thijssen
B
Geachte Mevrouw Thijssen,
C
Geachte mevrouw Thijssen,
D
geachte mevrouw Thijssen,

Slide 33 - Quiz

Wat is de juiste aanhef?
A
Geachte mevrouw Van Dijk,
B
Geachte Mevrouw Van Dijk,
C
Geachte mevrouw Van Dijk
D
Geachte mevrouw van Dijk,

Slide 34 - Quiz

Op welke onderdelen wordt je opdracht niet beoordeeld?
A
Taalgebruik
B
Originaliteit
C
Inhoud
D
Conventies

Slide 35 - Quiz

Je schrijft de zakelijke e-mail aan de klantenservice van de Hema. Welke aanhef gebruik je?
A
Geachte klantenservice,
B
Geachte Hema,
C
Geachte heer, mevrouw,
D
Geachte medewerkers,

Slide 36 - Quiz

Welke zin is juist gespeld?
A
Naar aanleiding van me gesprek met u, mail ik u.
B
Na aanleiding van mijn gesprek met u, mail ik u.
C
Naar aanleiding van mijn gesprek met u, mail ik u.

Slide 37 - Quiz

Je schrijft een zakelijke e-mail aan Lars Wouters. Welke aanhef gebruik je?
A
Geachte meneer Wouters,
B
Geachte Lars Wouters,
C
Geachte heer,
D
Dag meneer Wouters,

Slide 38 - Quiz

Hoe sluit je een artikel af? Je schrijft onderaan:
A
Met vriendelijke groet + je naam en klas
B
Alleen je naam en klas

Slide 39 - Quiz

activeren
A
aansporen om iets te doen
B
aanzetten
C
overtuigen van je mening
D
een activiteit verzinnen

Slide 40 - Quiz

anekdote
A
een mop
B
een korte tekst
C
een leuk kort verhaaltje
D
een sprookje

Slide 41 - Quiz

weerleggen
A
het eens zijn met de bewering
B
bewijzen dat een bewering niet klopt
C
beweren dat jij gelijk hebt
D
argumenten verzinnen

Slide 42 - Quiz

nuanceren
A
beter uitleggen zodat je het wél snapt
B
nog duidelijker maken wat jouw mening is
C
een bewering met voorbeelden extra goed uitleggen
D
een bewering een beetje afzwakken door te laten zien dat je er ook anders naar kunt kijken

Slide 43 - Quiz

onderschrijven
A
onderaan op het blad schrijven
B
zeggen dat je het ermee eens bent
C
een handtekening zetten
D
over de tekst heen schrijven

Slide 44 - Quiz

Heb je nog vragen?

Slide 45 - Carte mentale