Les verbes réguliers en -er, ir et re

Les verbes réguliers en -er, -ir et
-re
De regelmatige werkwoorden op -er in de présent
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2,4,5,6

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Les verbes réguliers en -er, -ir et
-re
De regelmatige werkwoorden op -er in de présent

Slide 1 - Diapositive

Les buts
  • Aan het einde van deze LessonUp weet je met welke stappen je een regelmatig werkwoord op -er, -ir en -re vervoegt. 
  • Heb je geoefend met het vervoegen van deze regelmatige werkwoorden op .
  • Ken je de uitzonderingen en bijzonderheden bij  de regelmatige werkwoorden op 

Slide 2 - Diapositive

Regelmatige werkwoorden 
In het Frans zijn er drie groepen regelmatige werkwoorden: 
  1. Werkwoorden op -er
  2. Werkwoorden op -ir
  3. Werkwoorden op -re

Deze LessonUp gaat alleen over de werkwoorden op -er. Dat zijn er meer dan 280!
VB
Aimer, parler, manger, voyager, marcher, jouer
VB
Choisir, mentir, avertir, finir, punir, remplir, réussir
VB
Vendre, répondre, perdre, mordre, entendre, descendre, correspondre, attendre

Slide 3 - Diapositive

De regel 
  1. Haal -er van het hele werkwoord af om de stam te vinden:  Jouer    jou
  2. Je moet nu uitzoeken welk onderwerp er wordt gebruikt. Wie 'doet' het werkwoord? 
  3. Zet nu de juiste uitgang achter het werkwoord. 

Een werkwoord bestaat altijd uit een persoonsvorm, een stam en een uitgang. De uitgang plak je direct achter de stam. 
VB: Je joue
Ik = je
jij = tu
hij = il
zij = elle
men/wij = on
wij = nous
jullie/u = vous
zij (meervoud) = ils/elles
Je = e
Tu = es
il/elle/on = e
nous = ons
vous = ez
ils/elles = ent

Slide 4 - Diapositive

Vervoeg het volgende werkwoord:
Hij valt (tomber)
A
il tomber
B
il tomba
C
il tombe
D
il tombes

Slide 5 - Quiz

Vervoeg het volgende werkwoord:
Zij ontmoeten (rencontrer)
A
il rencontre
B
elle rencontre
C
ils rencontrent
D
nous rencontrons

Slide 6 - Quiz

Vervoeg het volgende werkwoord:
jij blijft (rester)
A
je restes
B
tu restes
C
je reste
D
tu restent

Slide 7 - Quiz

UItzonderingen / bijzonderheden
Als een werkwoord begint met een klinker of h, dan gebruik je in de ik-vorm geen je maar j'
VB: J'habite, j'aime, j'adore

Als de stam van een werkwoord eindigt op een g, dan gebruik je in de nous-vorm de uitgang          -eons in plaats van -ons
VB: Nous voyageons, nous mangeons

Slide 8 - Diapositive

Vervoeg het volgende werkwoord:
ik woonde
A
je habitais
B
j'habitait
C
j'habitias
D
j'ai habité

Slide 9 - Quiz

Vervoeg het volgende werkwoord:
Wij reizen (voyager)
A
nous voyagons
B
nous voyageons
C
nous voyagions
D
vous voyagez

Slide 10 - Quiz

Les verbes -ir

Slide 11 - Diapositive

Stap 1: Hoe vind je de stam van een werkwoord op -ir?

Slide 12 - Question ouverte

Wat is de stam van het werkwoord 'remplir'?

Slide 13 - Question ouverte

Wat is de stam van het werkwoord 'choisir'?

Slide 14 - Question ouverte

Wat is de stam van het werkwoord 'finir'?

Slide 15 - Question ouverte

Vervoeg..

je ... (finir)

Slide 16 - Question ouverte

Vervoeg..

nous ... (finir)

Slide 17 - Question ouverte

Vervoeg..

tu ... (finir)

Slide 18 - Question ouverte

Vervoeg..

vous ... (finir)

Slide 19 - Question ouverte

Vervoeg..

ils ... (finir)

Slide 20 - Question ouverte

Vervoeg..

elle ... (remplir)

Slide 21 - Question ouverte

Vervoeg..

tout le monde... (réussir)

Slide 22 - Question ouverte

Vervoeg..

Sophie et Chloé ... (réfléchir)

Slide 23 - Question ouverte

Et maintenant -re

*les verbes -re
*le pluriel (meervoud)

Slide 24 - Diapositive

Vendre=verkopen présent
                       je vends= ik verkoop
tu vends
            il,elle,on vend
          nous vendons
        vous vendez
               ils,elles vendent
imparfait
je vendais= ik verkocht
tu vendais
il,elle,on vendait
nous vendions
vous vendiez
ils,elles vendaient

Slide 25 - Diapositive

Passé composé
j'ai vendu=ik heb verkocht
tu as vendu
il,elle,on a vendu
nous avons vendu
vous avez vendu
ils,elles ont vendu
Futur
je vendrai= ik zal verkopen
tu vendras
il,elle,on vendra
nous vendrons
vous vendrez
ils,elles vendront

Je vais vendre= ik ga verkopen

Slide 26 - Diapositive

Welke uitgangen horen bij welke groep werkwoorden?
-ER
-IR
-RE
-ER
-IR
-RE
-e
-es
-e
-ons
-ez
-ent
-is
-is
-it
-issons
-issez
-issent
-s
-s
- -
-ons
-ez
-ent

Slide 27 - Question de remorquage

(rendre= teruggeven) ils ont .... mon argent

Slide 28 - Question ouverte

Hij gaat verkopen (futur proche)

Slide 29 - Question ouverte

attendre= wachten
wij zullen wachten
A
nous allons attendre
B
nous attendions
C
nous attendrons
D
nous avons attendu

Slide 30 - Quiz

(attendre,prés) Mes copains ......

Slide 31 - Question ouverte

descendre = naar beneden gaan,pc
Ils ..... ......... à pied
A
ont descendu
B
sont descendus
C
descendront
D
vont descendre

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Diapositive