Kapitel 7 - Grammatik A & B - Het persoonlijk voornaamwoord in de derde naamval

Het persoonlijk voornaamwoord in de derde naamval



Kapitel 9
Grammatik A & B 
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Het persoonlijk voornaamwoord in de derde naamval



Kapitel 9
Grammatik A & B 

Slide 1 - Diapositive

Welke voorzetsels hoorde bij de 4e naamval?

Slide 2 - Carte mentale

De voorzetsels van de vierde naamval
durch
door
für
voor (ten behoeve / gunste van)
ohne
zonder
um
om
bis
tot
gegen
tegen
Na deze voorzetsels volgt dus de vierde naamval (Akkusativ) 

Slide 3 - Diapositive

Deze hebben we al geleerd...
ik
ich
jij
du
hij
er
zij
sie
het
es
wij
wir
jullie
ihr
zij 
sie 
u
Sie
Deze persoonlijke voornaamwoorden staan in de eerste naamval (Nominativ)


wie
wer (vragend voornaamwoord)

Slide 4 - Diapositive

Deze ook...
mij
mich
jou
dich
hem
ihn
haar
sie
het
es
ons
uns
jullie
euch
hen
sie
u
Sie
Deze persoonlijke voornaamwoorden staan in de vierde naamval (Akkusativ)



wie
wen (vragend voornaamwoord)

Slide 5 - Diapositive

Nu komt de derde naamval erbij...

Slide 6 - Diapositive

De voorzetsels van de derde naamval
aus 
uit
bei
bij
mit
met
nach
na, naar
seit
sinds
von
van
zu
naar (bij personen)
Na deze voorzetsels volgt dus de derde naamval (Akkusativ) 

Slide 7 - Diapositive

Derde naamval
mij
mir
jou
dir
hem
ihm
haar
ihr
het
ihm
ons
uns
jullie
euch
hen
ihnen
u
Ihnen
Deze persoonlijke voornaamwoorden staan in de derde naamval (Akkusativ)



wie
wem (vragend voornaamwoord)

Slide 8 - Diapositive


Ohne ... (jou) weiß ich nicht, was ich machen soll.
A
du
B
dir
C
dich
D
dein

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Question de remorquage

Du bist nach ..... (hem) an der Reihe.
A
er
B
ihm
C
ihr
D
ihn

Slide 11 - Quiz


Durch ... (hem) habe ich viel gelernt
A
er
B
es
C
ihr
D
ihn

Slide 12 - Quiz

Mit ..... (wie) hast du gestern geredet?
A
wie
B
wer
C
wem
D
wen

Slide 13 - Quiz


Diesen Samstag spielen wir gegen ... (jullie).
A
ihr
B
euch
C
uns
D
Sie

Slide 14 - Quiz