Ne KGT H6 Taalverzorging grammatica

woordbetekenissen opzoeken in het woordenboek
ik weet wat een voorzetsel is en kan hier voorbeelden van benoemen
ik ken verschillende werkwoorden met een vast voorzetsel
Voorzetsels: hoe herken je ze?
Welke werkwoorden hebben vaste voorzetsels?
Nederlands
1 juni
Taalverzorging grammatica H6
Hebben we alle doelen behaald?
Afmaken opdrachten taalverzorging grammatica H6
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

woordbetekenissen opzoeken in het woordenboek
ik weet wat een voorzetsel is en kan hier voorbeelden van benoemen
ik ken verschillende werkwoorden met een vast voorzetsel
Voorzetsels: hoe herken je ze?
Welke werkwoorden hebben vaste voorzetsels?
Nederlands
1 juni
Taalverzorging grammatica H6
Hebben we alle doelen behaald?
Afmaken opdrachten taalverzorging grammatica H6

Slide 1 - Diapositive

De ondernemende peuter kroop ...... de tafel.

Vul het ontbrekende woord in.

Slide 2 - Question ouverte

Voorzetsels

Slide 3 - Diapositive

0

Slide 4 - Vidéo

Het voorzetsel
Het voorzetsel kan het volgende aangeven:

  • plaats (aan het water, bij de tram, op de boerderij)
  • tijd (na de fietstocht, tijdens de vakantie, gedurende de reis)
  • reden/oorzaak (door de ziekte, vanwege het verlof)                                       

Slide 5 - Diapositive

Er zijn ook voorzetsels die een deel vormen van een vaste combinatie, zoals

rekenen op (op iemands hulp rekenen)
met het oog op (met en op zijn voorzetsels)
in verband met (in en met zijn voorzetsels)
naar aanleiding van (naar en van zijn voorzetsels)
in vervolg op (in en op zijn voorzetsels)

Slide 6 - Diapositive

Hoe herken je het voorzetsel?
Het staat bijna altijd vóór een lidwoord of een voornaamwoord, 

in de trein, in dat pakketje, tussen de rails, over de brug, naast mij, voor hem, naast het huis, achter de school, met de anderen

Slide 7 - Diapositive

Hoe herken je het voorzetsel? (2)
Het voorzetsel kan ook áchter het zelfstandig naamwoord staan: die kant uit, het park in, de helling op.
Je ziet dat het voorzetsel dan vaak een richting aangeeft.

Het lidwoord kan ook ontbreken: op tafel, in bed, naar Italië, wegens ziekte.


Slide 8 - Diapositive

Werkwoorden met voorzetsel
Sommige werkwoorden hebben altijd een voorzetsel bij zich in de zin. Je kunt dit niet vervangen. Voorbeelden:

geven aan, bemoeien met, luisteren naar, houden van

Slide 9 - Diapositive

Bedenk nu zelf een werkwoord met een vast voorzetsel:

Slide 10 - Question ouverte

Wat is het voorzetsel in de zin?

'Hij liep hard tegen de tafelpunt aan.'
A
hard
B
tafelpunt
C
er staat geen voorzetsel in de zin
D
tegen

Slide 11 - Quiz

Welke van deze woorden is geen voorzetsel?

A
Huis
B
Tussen
C
Na
D
Tijdens

Slide 12 - Quiz

Wat is het voorzetsel in deze zin:


“Tijdens de wedstrijd was iedereen stil.”
A
Tijdens
B
De
C
Wedstrijd
D
Was

Slide 13 - Quiz

Welk voorzetsel hoort bij 'kiezen'?
A
uit
B
naar
C
met
D
bij

Slide 14 - Quiz

Vul aan met een voorzetsel:
zorgen ...

Slide 15 - Question ouverte

Vul aan met een voorzetsel:
twijfelen ...

Slide 16 - Question ouverte

Aan de slag
Maak de opdrachten bij Taalverzorging grammatica
bladzijde 168

Opdr. 6 klassikaal doen, hier starten we mee. 
timer
20:00

Slide 17 - Diapositive

Huiswerk

Afmaken opdrachten taalverzorging spelling

Slide 18 - Diapositive

Dit is géén voorzetsel:
A
tijdens
B
over
C
geleidelijk
D
tussen

Slide 19 - Quiz

Noem 3 werkwoorden met vaste voorzetsels:

Slide 20 - Question ouverte