TopTaal A0A1 12 oktober

Wat gaan we vandaag doen? 

- huiswerk nakijken
- alle woorden van thema 6 herhalen
- onregelmatige werkwoorden in de voltooide tijd
- luister- en spreekopdracht "Ze huilt maar ze lacht"
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Wat gaan we vandaag doen? 

- huiswerk nakijken
- alle woorden van thema 6 herhalen
- onregelmatige werkwoorden in de voltooide tijd
- luister- en spreekopdracht "Ze huilt maar ze lacht"

Slide 1 - Diapositive

Deze, die, dit en dat

  
1. De bus is geel.
Deze…….. bus is geel.                   Die…….. bus is geel.
2. De buik is rond.
......................... buik is rond              ........... buik is rond
3. De rok is rood.
........................rok is rood                  .......... rok is rood
4. Zij woont in het huis.
zijn woont in ........................             Zij woont in ............................






Slide 2 - Diapositive

..... hond is onder .... tafel.
..... ijsje is lekker.
Zij koopt ..... brood.
..... kamer is groot.
..... hoofd is kaal.
..... bal is onder ...... stoel

Slide 3 - Diapositive




Even wat werkwoorden herhalen...

Slide 4 - Diapositive

1. Wat ……………… jij gisteren ………………… (eten)
2. De kinderen ……………… meer dan vijf kilometer …………………. (lopen)
3. Karin ……………….. een heel leuk jurkje ………………….. (kopen)
4. Wat ………………. jij voor je verjaardag ……………………….? (krijgen)
5. Wij ……………………. naar een paar vakantiehuisjes ………………… (kijken)
6. Uit welk glas …………….. jij …………………….? (drinken)
7. De boeken, die wij ……………………. ……………………., waren saai.(lezen)
8. De criminelen ……………………. niet ………………………. aan de slachtoffers. (denken)
9. Wie ………………… dit mooie gedicht …………………..? (schrijven)
10. Tijdens de vakantie …………………. Emma niet veel ……………….. (doen)
11. Jullie …………………….. de zonsondergang …………………………. (zien)
12. We ……………………… de meeste regen nu wel ………………… (hebben)
13. Waar ..................  jullie ........................... in de vakantie? (zijn)

Slide 5 - Diapositive

We ................... erg lekker in dat restaurant. (eten)

Slide 6 - Question ouverte

........................ je die winkel? (zien)

Slide 7 - Question ouverte

De meisjes .................. door de regen naar school. (lopen)

Slide 8 - Question ouverte

Jij .................... veel Franse boeken.
(lezen)

Slide 9 - Question ouverte

De cursist ................ alle woorden ............... (opschrijven)

Slide 10 - Question ouverte

................. jij nieuwe schoenen? (kopen)

Slide 11 - Question ouverte

Ik ................ aan mijn vrienden. (denken)

Slide 12 - Question ouverte

Diana .................... geen wijn. (drinken)

Slide 13 - Question ouverte

Jullie ..................de afwas snel. (doen)

Slide 14 - Question ouverte

Wat .................. ik veel cadeautjes!(krijgen)

Slide 15 - Question ouverte

................... Petra ook zoveel cadeautjes? (hebben)

Slide 16 - Question ouverte

Maria .................... in Parijs. (zijn)

Slide 17 - Question ouverte

Reizen met het openbaar vervoer

Slide 18 - Carte mentale

De tuin is .................. het huis.
A
de deur
B
achter
C
droog
D
eruit

Slide 19 - Quiz

Ik nodig jullie allemaal uit. ....................... mag op mijn feestje komen.
A
stil
B
vol
C
Iedereen
D
De mensen

Slide 20 - Quiz

Voordat ik in de trein stap .................. ik ...................
A
check in
B
in check
C
doe incheck
D
incheck doen

Slide 21 - Quiz

De persoon die de bus stuurt is de ............................
A
shouffeur
B
scaufeur
C
chaufuir
D
chauffeur

Slide 22 - Quiz

De bus stopt. Ik moet .....................
A
niemand
B
eruit
C
open gaan
D
rechtdoor

Slide 23 - Quiz

Mijn trein heeft vertraging. Ik kom wat .......................
A
rechtdoor
B
duidelijk
C
linksaf
D
later

Slide 24 - Quiz

De Hema is .......................... de Albert Heijn.
A
tegenover
B
weg
C
winkelen
D
terug

Slide 25 - Quiz

........................kan Jan-Willem niet naar het feest komen. Wat jammer!
A
Bericht
B
Wat
C
Helaas
D
Centraal

Slide 26 - Quiz

Mijn moeder gaat met de trein naar Berlijn. Hoe laat ......................... ze?
A
plannen
B
uitgaan
C
tekenen
D
vertrekt

Slide 27 - Quiz

Deze tas is van mij. Het is .................. tas.
A
mij
B
mijn
C
ik
D
ons

Slide 28 - Quiz

Zie je dat huis? Dat is ..................... huis.
A
hem
B
hen
C
onze
D
ons

Slide 29 - Quiz

De zieke mensen zijn i het ziekenhuis. Ze liggen in .................. bedden.
A
hun
B
hen
C
hem
D
ons

Slide 30 - Quiz