Di 28-02-23 4.3

1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

HA3A
Dienstag, 28. Februar 2023

Slide 2 - Diapositive

die Planung
  • Herhalen: keuzevoorzetsels
  • Neu: der/ein schema
  • Samen oefenen
  • Aufgaben

Slide 3 - Diapositive

Wiederholen
Grammatik B keuzevoorzetsels

Wat weiß du noch?

3 Fragen

Slide 4 - Diapositive

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de 3e naamval? [meerdere antwoorden]

A
Waarheen?
B
Wanneer?
C
Waar?
D
Waarom?

Slide 5 - Quiz

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de naamval?
A
Waarheen?
B
Wanneer?
C
Waar?
D
Waarom?

Slide 6 - Quiz

op
aan/op/bij/naar
achter
naast
in/naar
over
onder
voor
tussen
zwischen
vor
über
unter
in
an
neben
auf
hinter

Slide 7 - Question de remorquage

Grammatik
der/ein schema

Slide 8 - Diapositive

Vertaling Duits
Waar --> wo (3e)
wanneer --> wann (3e)
waarheen --> wohin (4e)

Slide 9 - Diapositive

der/ein schema
Stap 1: Is het een rust/toestand 3e nv (waar(wo) of wanneer (wann))
            of is het een beweging 4e nv(waarheen(wohin))
Stap 2: is het zelfstandig naamwoord achter datgene wat je moet invullen mannelijk/vrouwelijk/onzijdig/meervoud
Stap 3: moet je het der schema of het ein schema gebruiken?
Woorden der schema: der-, dies-, jed-, jen-, welch-, manch-, solch-, all-
Woorden ein schema: ein-, kein-, mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer-, ihr-, Ihr- 

Slide 10 - Diapositive

der/ein schema
Stap 1: Is het een rust/toestand 3e nv (waar(wo) of wanneer (wann))
            of is het een beweging 4e nv(waarheen(wohin))
Stap 2: is het zelfstandig naamwoord achter datgene wat je moet invullen mannelijk/vrouwelijk/onzijdig/meervoud
Stap 3: moet je het der schema of het ein schema gebruiken?
Woorden der schema: der-, dies-, jed-, jen-, welch-, manch-, solch-, all-
Woorden ein schema: ein-, kein-, mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer-, ihr-, Ihr- 

Slide 11 - Diapositive

Oefenen
1. Sie steht auf d... Podium(o).
2. Die Lampe hängt an d... Decke(v).
3. Ich hänge das Poster über mein... Tür(v).
4. Den Flugschein hat sie zwischen d... Zeitungen(mv) gefunden
5. Er steht neben sein... Vater.
6. Er stellt sein Fahrrad neben d... Haus(o).
7. Sie wohnt über dein... Geschäft(o)

Slide 12 - Diapositive

 Aufgaben machen
opdrachten maken
  • Was (wat)? 
Kapitel 4 Lektion 3 Aufgabe 1, 2, 3, 5

  • Wie (hoe)? Online of boek
  • Hilfe (hulp)? Buren, docent
  • Fertig (klaar)? woordjes leren/oefen so
  • Zeit (tijd)? 11:30





An die Arbeit!

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive