* Bij opsommingen:
Als ontbijt at ik een boterham, een ei en een appel.* Tussen twee bijvoeglijke naamwoorden: een vrolijke, Hollandse dame
* Tussen twee persoonsvormen: Toen ik gisteren naar huis liep, kwam ik een hond tegen.
* Bij een aanspreking of een tussenwerpsel:
-Petertje, zit je nou alweer op YouTube?
-Nou, die is kapot.
*Voor een voegwoord/signaalwoord:
Ik was te laat in de les, doordat ik in de file stond.