Periode 1: WTT: Les 3: Theorie blz. 46 - 50

                 Les 3

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

                 Les 3

Slide 1 - Diapositive


                
       Herhalen Theorie WTT Les 1 + 2


Slide 2 - Diapositive


Onder welk schrijfdoel plaatsen we een roman?
A
Informeren
B
Uiteenzetten
C
Overtuigen
D
Amuseren

Slide 3 - Quiz

(...) Sportartsen concludeerden dan ook een duidelijk verband tussen het eten van koolhydraten en het uithoudingsvermogen van sporters.

Door het eten van veel koolhydraten verhogen de sporters hun kans op succes. (...)

Het verband tussen deze twee 'alinea's' wordt gevormd door:
A
Overlappers
B
Signaalwoorden
C
Signaalzinnen
D
Overgangszin met een verwijswoord.

Slide 4 - Quiz


Welke schrijftechniek wordt vaak gebruikt om te overtuigen?
A
Het gebruik van humor en ironie.
B
Het gebruik van lange zinnen en moeilijke woorden.
C
Het gebruik van herhaling en opsomming.
D
Het gebruik van argumenten en bewijsmateriaal.

Slide 5 - Quiz


Wat is een voorbeeld van het schrijfdoel 'beschouwen'?
A
Een sollicitatiebrief schrijven
B
Een overtuigende reclametekst opstellen
C
Een tekst over de voor- en nadelen van social media
D
Een kort verhaal over een avontuur

Slide 6 - Quiz

In pretpark Walibi zijn vele attracties. Er is een achtbaan en een draaimolen. Verder is een een grote glijbaan. Daarnaast is Walibi beroemd om zijn waterbaan.

De signaalwoorden geven een ......
A
tegenstelling
B
oorzaak
C
opsomming
D
gevolg

Slide 7 - Quiz


Welk schrijfdoel wordt gebruikt in een nieuwsbericht?
A
Uiteenzetten
B
Informeren
C
Beschouwen
D
Activeren

Slide 8 - Quiz

Een tekst waarvan het doel is om de lezer te overtuigen
A
uiteenzetting
B
betoog
C
beschouwing

Slide 9 - Quiz

Ik zal nu enkele voor- en nadelen bespreken.

Dit is een .....
A
terugblikkende zin
B
aankondigende zin
C
combinatiezin

Slide 10 - Quiz

Een beschouwing
A
is objectief
B
is subjectief
C
kan zowel objectief als subjectief zijn

Slide 11 - Quiz

Een betoog is
A
objectief
B
subjectief

Slide 12 - Quiz

Een tekst waarin de schrijver interpretaties, verklaringen, of opinies voorlegt.
A
uiteenzetting
B
betoog
C
beschouwing

Slide 13 - Quiz

Welk signaalwoord gebruiken we om een redengevend verband te leggen tussen zinnen en/of alinea's?
A
echter
B
dus
C
tevens
D
weliswaar

Slide 14 - Quiz

Een uiteenzetting is
A
objectief
B
subjectief

Slide 15 - Quiz

Een tekst waarin een schrijver zijn standpunt geeft met argumenten
A
uiteenzetting
B
betoog
C
beschouwing

Slide 16 - Quiz

Welk signaalwoord gebruiken we om een tegenstellend verband te creëren in een zin of tussen alinea's?
A
niettemin
B
daarnaast
C
met de bedoeling
D
zoals

Slide 17 - Quiz

Een beschouwing heeft als doel de lezer te overtuigen
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quiz

WTT Theorie bladzijde 46 - 50

  • 5) Verbindingswoorden gebruiken.

  • 6a) Functies van tekstgedeelten.

  • 6b) Bijzondere functies: inleiding en slot van een tekst.

Slide 19 - Diapositive

Verbindingswoorden gebruiken
  • Je maakt ermee duidelijk hoe de verschillende delen van je tekst met elkaar samenhangen.

  • Door correct gebruik van deze woorden kan de lezer jouw gedachtengang beter volgen.

  • Deze woorden zijn een manier om te kijken of je tekst logisch is opgebouwd. (Dus: raak je tijdens het nalezen van jouw tekst de draad kwijt, dan moet je (o.a.) je verbindingswoorden gaan controleren.)

Slide 20 - Diapositive

Functies van tekstgedeelten

  • * Tekstgedeelte = een alinea of groep van samenhangende alinea's.

  • * Een tekstgedeelte heeft een bepaalde functie binnen de hele tekst.

  • * Functie van een tekstgedeelte is niet altijd makkelijk te herkennen!

  • * Tekstgedeeltes kunnen ook meer dan één functie vervullen.

  • * In de reader vind je een overzicht van functiewoorden waarmee je tekstgedeeltes kunt duiden. Deze lijst is niet compleet,           maar geeft je wel de meest voorkomende functies in (examen)teksten. (Blz 47-49)

Slide 21 - Diapositive

Bijzondere functie: inleiding
Belangstelling van de lezer wekken door in de inleiding:

  • een anekdote vertellen
  • een sprekend voorbeeld te geven
  • direct al een samenvatting of conclusie geven
  • een opvallende uitkomst benoemen
  • aan te sluiten op de actualiteit
  • een (retorische) vraag te stellen
  • een schokkend feit te noemen
  • richting te geven aan de tekstopbouw  (bv: vraag-antwoord structuur)

Slide 22 - Diapositive

Bijzondere functie: inleiding
Naast de belangstelling van de lezer wekken 
kan een inleiding de lezer ook:

  • kennis laten maken met het onderwerp
  • een idee geven van het genre
  • verwachtingen scheppen over de tekst
  • de hoofdgedachte formuleren
  • aankondigen hoe de tekst is opgebouwd
  • aanleiding voor het schrijven noemen

Slide 23 - Diapositive

Bijzondere functie: slot
Het slot heeft een afrondende functie zoals:

  • het geven van een korte samenvatting
  • een conclusie trekken
  • een aanbeveling doen
  • een advies geven
  • een vraag stellen (tot nadenken aanzetten)
  • een pakkende uitspraak doen
  • hoofdgedachte herhalen

Slide 24 - Diapositive

Examentraining/ Leesvaardigheid
Aan de slag:

* Lees Tekst  2 nogmaals in de reader WTT
* Maak van Tekst 2 in WTO opdracht 10
* Lees Tekst 3 in de reader WTT
* Maak van Tekst 3 eerst opdracht 8 en lever deze in
* Maak daarna van Tekst 3 opdracht 1/2/3/4/5/6/7/8

Niet af in de les = huiswerk voor de volgende les waarin we WTT/WTO behandelen

Slide 25 - Diapositive

Ik kan de (vele) functies van een inleiding herkennen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Sondage

Ik kan de functies van een slot herkennen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Sondage