3.3 - 4.3 en 5.3 lezen

3.3 - 4.3 en 5.3 lezen
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

3.3 - 4.3 en 5.3 lezen

Slide 1 - Diapositive

3.3 lezen - doelen
-ik kan verschillende tekstdelen van een tekst herkennen
-ik kan kernzinnen in een alinea aanwijzen
-ik kan hoofd- en bijzaken onderscheiden
-ik kan de hoofdgedachte van een tekst herkennen
-ik kan het tegenstellend tekstverband herkennen


Slide 2 - Diapositive

Tekstdelen
Twee manieren om een tekst op te bouwen komen veel voor:

 
• een driedeling: inleiding – kern – slot;
• een tweedeling: inleiding – kern. Deze opbouw tref je meestal aan in een nieuwsbericht.


Slide 3 - Diapositive

De inleiding is kort. Er staat informatie waaruit je het onderwerp van de tekst kunt afleiden.
De kern is het langste deel van de tekst: de kern bestaat vaak uit meer alinea’s. In de kern lees je meer over het onderwerp. Vaak kun je er verschillende deelonderwerpen in herkennen. Staat in de laatste alinea nog nieuwe informatie, dan hoort hij bij de kern.
Het slot is vaak een samenvatting of conclusie. Er staat geen nieuwe informatie in.

Slide 4 - Diapositive

Kernzinnen
Ook alinea’s hebben meestal een duidelijke opbouw. In een alinea staat bijna altijd een kernzin: de zin met de belangrijkste informatie van de alinea. Vaak is de kernzin de eerste zin van de alinea.

De andere zinnen van de alinea zijn een toelichting bij de kernzin. Meestal is de toelichting een uitleg of een voorbeeld.

Slide 5 - Diapositive

Hoofd- en bijzaken
In elke tekst staat belangrijke en minder belangrijke informatie.
Belangrijke informatie over het onderwerp van een tekst noem je hoofdzaken.
De minder belangrijke informatie in een tekst zijn bijzaken. Ze maken de hoofdzaken in de tekst duidelijker.
Bijzaken kunnen zijn:
• een voorbeeld;
• een herhaling;
• een uitleg.

Slide 6 - Diapositive

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte is het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt.

Vaak benoemt de schrijver de hoofdgedachte in de titel, de inleiding en/of de slotalinea. Gebruik de kernzinnen uit de alinea's van de kern om die informatie te controleren of aan te vullen.

Slide 7 - Diapositive

Tekstverband 
In een goede tekst is er een verband tussen woorden, zinnen en alinea's. We noemen dit een tekstverband.

Een schrijver maakt vaak gebruik van signaalwoorden om het tekstverband aan te geven.

Slide 8 - Diapositive

Herhaling
tekstverband
signaalwoorden
voorbeelden
Opsommend noemt twee of meer tekstdelen in volgorde
ook, bovendien, daarnaast, zowel…..als, ten eerste, ten slotte
Willem heeft veel hobby’s. Hij verzamelt treintjes, maar hij spaart ook foto’s van het koningshuis. Hij speelt bovendien gitaar. 

Slide 9 - Diapositive

Nieuw
tekstverband
signaalwoorden
voorbeelden
Tegenstellend
geeft een tegenstelling tussen tekstdelen aan
maar, echter, evenwel, toch, daarentegen

Mijn vriendin zei dat dat ze het geen enge film vond, toch kneep ze steeds heel hard in mijn hand tijdens de film.

Slide 10 - Diapositive

4.3 lezen - doelen
-ik kan de tekstdoelen informeren en amuseren herkennen
-ik kan instructies herkennen
-ik kan het tekstverband tijdsvolgorde herkennen
-ik kan verwijswoorden herkennen

havo extra:
- ik kan het tekstverband uitleggend herkennen


Slide 11 - Diapositive

Nieuw
tekstverband
signaalwoorden
voorbeelden
Tijdsvolgorde
geeft de volgorde aan waarin gebeurtenissen plaatsvinden
eerst, daarna, voordat, nadat, toen, terwijl, zodra, ten slotte
Voordat Pien de deur uitgaat, geeft ze haar konijn te eten. Daarna fietst ze naar school.

Slide 12 - Diapositive

Nieuw (alleen havo)
tekstverband
signaalwoorden
voorbeelden
Uitleggend

bijvoorbeeld, dat wil zeggen, met andere woorden, onder andere, zoals
Op de sportdag kun je kiezen uit verschillende sporten, zoals tennis, hockey of voetbal

Slide 13 - Diapositive

Tekstsoorten

Slide 14 - Diapositive

Instructie
instructie is een voorbeeld van een informatieve tekst met als doel: informeren

 = een uitleg in stappen hoe je iets moet doen.

Slide 15 - Diapositive

verwijswoorden
In een tekst staan vaak verwijswoorden. Ze verwijzen naar één of meer woorden in de tekst, soms zelfs naar een hele zin. Een schrijver gebruikt verwijswoorden, zodat hij niet steeds dezelfde woorden hoeft te gebruiken. Daardoor leest een tekst prettiger.

De hond van Jason heeft vrijdag een duur foutje gemaakt.
Hij heeft een portemonnee met tweeduizend euro opgegeten.

Slide 16 - Diapositive

Ten eerste ga ik hamburgers eten en bovendien heb ik zin in friet
A
opsommend verband
B
tegenstellend verband
C
tijdsvolgorde

Slide 17 - Quiz

Eerst ga ik de auto wassen. Daarna ga ik de was opvouwen en ten slotte maak ik avondeten
A
opsommend verband
B
tegenstellend verband
C
tijdsvolgorde

Slide 18 - Quiz

Ik zou naar de sportschool gaan, maar ik heb eigenlijk geen zin.
A
opsommend verband
B
tegenstellend verband
C
tijdsvolgorde

Slide 19 - Quiz


A
informeren
B
amuseren

Slide 20 - Quiz


A
informeren
B
amuseren

Slide 21 - Quiz


A
informeren
B
amuseren

Slide 22 - Quiz


A
informeren
B
amuseren

Slide 23 - Quiz

5.3 lezen - doelen
-ik kan de tekstdoelen overtuigen en activeren herkennen
-ik kan een betogende tekst herkennen
-ik kan het concluderend verband herkennen

havo extra:
-ik kan het tekstverband redengevend herkennen


Slide 24 - Diapositive

Tekstsoorten

Slide 25 - Diapositive

Betoog
In een betoog geeft de schrijver zijn mening over een onderwerp. 
Hij verdedigt deze mening met redenen waarom hij dit vindt (argumenten). Een argument bewijst dat zijn mening klopt.
inleiding - schrijver mening
middenstuk - argumenten
slot - conclusie of samenvatting

Slide 26 - Diapositive

Nieuw
tekstverband
signaalwoorden
voorbeelden
Concluderend verband
dus, dan ook, hieruit volgt, de slotsom is, concluderend
Anja heeft acrylnagels opgeplakt. Ze is dus helemaal klaar voor het slotfeest.

Slide 27 - Diapositive

Noem twee dingen die je geleerd hebt vandaag.

Slide 28 - Carte mentale

Benoem één vraag die je de volgende les beantwoord wilt hebben.

Slide 29 - Carte mentale

Nieuw (alleen havo)
tekstverband
signaalwoorden
voorbeelden
redengevend verband

want, omdat, daarom, immers, namelijk
Wouter heeft jaren gestoomd met Steambags. Hij heeft dus enorme ervaring met dit middel

Slide 30 - Diapositive