Voorzetsels met de 4 de naamval+herhaling 1e en 4e nv

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Duitse voorzetsels met 4e naamval

Welke Duitse naamval(len) heb je tot nu toe denk je geleerd?

1. 1
2. 2 en 3
3. 1 en 4
4. 4

Als je een zelfstandig naamwoord met het woord ''hij'' kan vervangen dan is het de .....

1. 1e naamval
2. 4e naamval

Het onderwerp van de zin is altijd de .................

1. eerste naamval
2. vierde naamval

Als je een zelfstandig naamwoord met het woord ''hem'' kan vervangen, dan is de ....

1. 1e naamval
2. 4e naamval

Het lijdend voorwerp van de zin is altijd de .................

1. eerste naamval
2. vierde naamval

Welke zijn voorzetsels?

1. der, die, das
2. mein, dein, sein
3. ich, du ,er ,sie, es
4. für, ohne, mit, nach, in

Heb je bijna alles goed beantwoord?

GOED

GEDAAN !!!

Dus ....

Voorzetsels zijn woorden zoals: an, bij, in, nach, mit ...

In het Duits worden voorzetsels steeds met een bepaalde naamval verbonden. De meeste voorzetsels hebben een vaste naamval achter zich. 

Dat betekent. Als je in de zin een bepaald voorzetsel ziet, weet  je meteen over welke naamval gaat.

Vandaag ga je aan de slag met de voorzetsels die met de 4 de  naamval verbonden zijn.  Gelukkig zijn het er maar zeven.

Ich gehe durch den Park

Auto fährt gegen einen Baum.

Die Rose ist für meine Mutter.

Die Kette hängt um ihren Hals.

Tschüss, bis nächste Woche!

Das Schiff fährt die Küste entlang.

7 voorzetsels !!!

durch,für,gegen,ohne ,um,bis,

entlang

Als een van deze voorzetsels voor het zinsdeel staat, dan volgt altijd de 4 de naamval !

Voorbeeld:

Der Pullover ist für den Bruder.

1e naamval = der Bruder

nu staat er ''für'', dus 4e naamval = den

Die Blume ist für ............ Opa (m).

1. der
2. den
3. die
4. das

Er geht durch .......... Zimmer (o)

1. einen
2. ein
3. eines
4. eine

Ohne ........... Vater (m) werde ich es nicht tun.

1. mein
2. meiner
3. meinen
4. meine

Die Familie sitzt um ...... Tisch (m)

1. der
2. die
3. das
4. den

Er geht durch ......... Wald (m)

1. den
2. der
3. die
4. das

Das ist gegen .......... Willen (m)

1. meine
2. mein
3. meiner
4. meinen

Alles Duidelijk?