verbes -er, les vêtements en bijv. nmw

Les vêtements
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Les vêtements

Slide 1 - Diapositive

Les objectifs du cours:
  • Aan het eind van dit onderdeel weet je enkele kledingstukken in het Frans te noemen;
  • Aan het eind van dit onderdeel weet je hoe je in het Frans moet zeggen / schrijven welke kleding iemand draagt.

Slide 2 - Diapositive

Regelmatige ww op -er
Ik-vorm: je __ + e                                 Voorbeelden van werkwoorden
Jij-vorm: tu __ + es                                            die eindigen op -er:
Hij/zij/we-vorm: il/elle/on __+ e                            porter  (dragen)
Wij-vorm:  nous __+ ons                                          habiter (wonen)
Jullie/u-vorm:     vous __+ ez                                 marcher (lopen)
zij-vorm meerv.:    ils/elles __ + ent                     aimer (houden van)

Slide 3 - Diapositive

porter
- Het Franse werkwoord porter betekent dragen
- porter is een regelmatig werkwoord op -er

Slide 4 - Diapositive

Hoe werkt het?
Stap 1: Haal -er van het werkwoord af: porter
                                                                              habiter  
Stap 2: Plak de juiste vorm achter de stam:

Je + e dus: je porte
Tu + es dus: tu portes
il / elle +e dus: il /elle porte

Slide 5 - Diapositive

Vertaal: ik draag

Slide 6 - Question ouverte

Vertaal: wij dragen

Slide 7 - Question ouverte

vertaal: zij dragen (m)

Slide 8 - Question ouverte

Les couleurs

Slide 9 - Diapositive

Vertaal: rood

Slide 10 - Question ouverte

Vertaal: groen

Slide 11 - Question ouverte

Vertaal: blauw

Slide 12 - Question ouverte

Vertaal: bruin
A
brun
B
marron
C
noir
D
gris

Slide 13 - Quiz

3. Uitleg kleding en kleuren

Slide 14 - Diapositive

Ken je al Franse woorden voor kledingstukken?

Slide 15 - Carte mentale

Slide 16 - Vidéo

un pantalon
une casquette
une robe
des chaussettes

Slide 17 - Question de remorquage

une jupe
des chaussures
un blouson
un tee-shirt

Slide 18 - Question de remorquage

De kleur (bijvoeglijk naamwoord) past zich aan het kledingstuk (zelfstandig naamwoord) aan
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
er gebeurt niks
+ E
meervoud
+ S
+ ES

Slide 19 - Diapositive

Bijvoorbeeld:
de blauwe jurk  
   
de jurk = la robe   => vrouwelijk enkelvoud
blauw = bleu + e 

de blauwe jurk = la robe bleue

Slide 20 - Diapositive

Bijvoorbeeld:
de groene schoenen
   
de schoenen = les chaussures   => vrouwelijk meervoud
groen = vert + es

de groene schoenen = les chaussures vertes

Slide 21 - Diapositive

Let op!
Als de kleur al op een e eindigt, komt er bij vrouwelijk enkelvoud geen extra e
=> le pantalon rouge       (de rode broek)
=> la robe rouge                (de rode jurk)

Slide 22 - Diapositive

Let op!
Als de kleur al op een s eindigt, komt er bij mannelijk meervoud geen extra s
=> le pantalon gris            (de grijze broek)
=> les pantalons gris       (de grijze broeken)

Slide 23 - Diapositive

Hoe zeg je: de blauwe jurk?
La ... ...

Slide 24 - Question ouverte

Hoe zeg je: de zwarte broeken?
Les (mnl) ... ...

Slide 25 - Question ouverte

Slide 26 - Diapositive

Denk je dat je met deze uitleg goede zinnen kunt maken voor het gesprekje?
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Sondage