Mavo 4 - formuleren

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 4

Verwijswoorden

Met een verwijswoord kun je verwijzen naar woorden die je eerder in een tekst hebt gebruikt. Je hebt de volgende regels:

De-woorden = verwijs met deze of die

De deur die op slot zit, is van de schuur

zinnen = verwijzen met dat of wat

Ashlyn heeft mij uitgenodigd. Dat vind ik leuk!

Jurre is even in het OLC, wat ik jammer vind. 

Het-woorden = verwijs met dit of dat

Het paard dat wild is, wordt naar de wei gebracht.

Andere verwijswoorden zijn:

Ben gaat feesten en hij neemt zijn danspasje mee.

Als Lidewij langskomt, neemt ze haar hamster mee.  

Het jongetje ..... hard werkt, krijgt toch een onvoldoende

Valentino werkt heel hard, .... ik normaal vind eigenlijk

Je kunt met het woord wie verwijzen naar een persoon, in combinatie met een voorzetsel.

Dat is de jongen met wie ik bevriend ben

Naar een dier of ding verwijs je met waarmee, waarvoor, waartegen, enzovoort.

Dat is het paard waarvoor ik bang ben.

Dat is de paal waartegen ik gebotst ben.

Zij is iemand ...... je gezellig kunt kletsen.

1. met wie
2. waarmee

Dat is het boek .... je zo enthousiast vertelde

1. waarover
2. over wie

Daar heb je mijn maatje, .... ik zo graag samenwerk!

1. met wie
2. waarmee