Les 8 Via Vervolg 1F Deel B thema 5 H1 Belangrijke woorden

• Nederlands
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 4

Thema 5 Vakantie H1 Belangrijke woorden

Nieuw thema!

Thema 5 vakantie

Tekst

Opbouw van de les

• Lesdoelen
•  Mindmap vakantie
• Lezen van de belangrijke woorden
• Oefeningen met de belangrijke woorden
• Aan het werk in het boek + studiemeter
• Evaluatie

Hoofdstuk 1 Belangrijke woorden

Lesdoelen:

• Aan het eind van deze les ken je de belangrijke woorden van dit hoofdstuk.
• Aan het eind van deze les kun je deze woorden in een zin gebruiken.

Aan welke woorden denk je bij het woord vakantie?

Belangrijke woorden lezen

Je krijgt 5 min. om de belangrijke woorden op blz. 114 en 115 te lezen.

Wij moesten de vakantie annuleren.

Wat is annuleren?

1. Afzeggen
2. Regelen
3. Uitzoeken
4. Bekijken

Je moet even bellen om te bevestigen.

Wat is bevestigen?

1. Regelen
2. Vragen
3. Aangeven dat het doorgaat
4. Aangeven dat het niet doorgaat

In Parijs bezichtigen we de Eiffeltoren.

Wat is bezichtigen?

1. Beklimmen
2. Beschilderen
3. Bezoeken
4. Bekijken

Wat is controleren?

1. Vergeten
2. Reserveren
3. Bestuderen
4. Nakijken

Wat is de bestemming?

1. De plaats waar je vandaan komt.
2. De reis die je maakt.
3. Je stem.
4. De plaats of het land waar je naartoe gaat.

De bagage

1. Een bewijs waarmee je laat zien wie je bent
2. Als er iets heel ergs gebeurt
3. koppers en tassen die je meeneemt op reis
4. Een rekje

de bezienswaardigheid

1. de zienswijze
2. iets wat de moeite waard is om te bekijken of te bezoeken
3. waardevolle spullen

de brochure

1. blad of boekje met informatie
2. een folder
3. een boekje

De groep heeft morgen een excursie.

De betekenis van excursie =

1. leerzaam uitstapje
2. uitstapje
3. schoolreisje
4. schrijfopdracht voor school

De douane

1. De brandweer die een school controleert
2. De luchthaven
3. De plek waar je je paspoort ophaalt
4. De grenspolitie van een land.

Vaccinatie
wat is dat?

1. inenting of een prik
2. immuniteit
3. infectie
4. antistof

Wat zijn reisdocumenten?

1. paspoort en identiteitsbewijs
2. diploma's
3. alle belangrijke papieren voor een reis, zoals paspoort of vliegtickets
4. vliegtickets

Wat is de valuta?

1. De vlag van een land.
2. Het eten van een land.
3. De taal van een land.
4. Geldsoort van een land.

genieten

1. ergens plezier aan beleven
2. moeilijk vinden
3. makkelijk vinden
4. verdrietig vinden

het budget

1. bedekking
2. bedrag dat je kunt besteden

Wat is toerisme?
het toerisme

1. Op vakantie gaan
2. Als mensen voor hun plezier een reis of uitstapje maken.
3. Activiteiten die je uitvoert in je thuis- en leefomgeving
4. Alles wat met vrije tijd en ontspanning buiten de eigen omgeving te maken heeft

Ik neem volgende week verlof op bij mijn baas.
Wat is verlof?

1. Werkdagen op het werk
2. Vrije dagen die je krijgt van je werk
3. Extra werkuren tijdens het werk
4. Ontslag van het werk

Wat is een visum?
het visum

1. Een creditcard
2. Een paspoort voor minderjarigen
3. Aanvraag voor asiel
4. Een vergunning om een ander land in of uit te reizen

Aan het werk:

Boek: Maak de opdrachten 1 t/m 5 

(blz. 116-120)

Studiemeter: Via starttaal online - via vervolg - thema 5 vakantie - belangrijke woorden - woordenschat

Evaluatie

Wat hebben wij gedaan?

Wat hebben wij geleerd?

Wat kunnen wij hiermee?

Wat was mijn inbreng?

Op welk niveau heb ik gewerkt?

Volgende week: het plaatsen van een komma en dubbele punt.