Deviant op weg naar 1F thema 5, hfdst. 1, moeilijke woorden

Nederlands
Thema 5, Vervoer 

hoofdstuk 1
Moeilijke woorden en spreekwoorden
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
Thema 5, Vervoer 

hoofdstuk 1
Moeilijke woorden en spreekwoorden

Slide 1 - Diapositive

Doel
Aan het einde van dit hoofdstuk (2 lessen):

Ken je de moeilijke woorden en de betekenis van de moeilijke woorden van thema 5.
Ken je de spreekwoorden en de betekenis van thema 5.

Werk je aan competenties, zoals (bijvoorbeeld):
  • samenwerken
  • doorzetten als het lastig is
  • hulp vragen
  • dingen doen die je niet leuk vindt

Slide 2 - Diapositive

Start
blz 149 en 150

We lezen samen de moeilijke woorden en de betekenissen.

Over welke woorden heb je nog vragen?

Slide 3 - Diapositive

Samen oefenen
Even kijken hoeveel woorden je al kent.

Je krijgt zo een aantal vragen en opdrachten.
Doel is om te checken wat je al weet.

Slide 4 - Diapositive

Wat hoort bij deze betekenis?
"De momenten van de dag dat het heel druk is in het verkeer."
A
Het vervoersmiddel
B
Het rijbewijs
C
Het verkeer
D
De spits

Slide 5 - Quiz

Wat hoort bij deze betekenis?
"Iemand die een wagen bestuurt, bijvoorbeeld een auto of bus."
A
De passagier
B
De chauffeur
C
De boete
D
De conducteur

Slide 6 - Quiz

Wat betekent het woord:
"dienstregeling"

Slide 7 - Question ouverte

Wat betekent het woord:
"abonnement"

Slide 8 - Question ouverte

Het ongeluk
De machinist
De file
Het openbaar vervoer
Het verkeer

Slide 9 - Question de remorquage

Het bewijs dat je betaald hebt om regelmatig ergens gebruik van te maken.
De vaste tijd waarop treinen, trams of bussen rijden.
Als je door omstandigheden later aankomt dan normaal.
De momenten van de dag dat het heel druk is in het verkeer.
Iets (een middel) waarmee je je verplaatst.
Het abonnement
De dienstregeling
De vertraging
De spits
Het vervoermiddel

Slide 10 - Question de remorquage

Maken
Opdracht 3, blz 151 en opdracht 4 blz. 152:
Kies voor opdr. 4 vijf woorden uit opdracht 3 
en maak daar een zin mee.

Opdracht 5 blz. 153:
Maak zinnen met de woorden.

Opdracht 2, blz. 150:
Knipbladen op blz. 341 en 343



timer
30:00

Slide 11 - Diapositive

Nakijken en bespreken
We bespreken een paar woorden 
en zinnen die jullie hebben 
gemaakt bij opdracht 4 en 5.

Slide 12 - Diapositive

Welke dingen zie je
die te maken hebben
met vervoer?
Schrijf de woorden op.
Gebruik het juiste lidwoord.

Slide 13 - Carte mentale

Nederlands
Thema 5 hoofdstuk 1

Spreekwoorden en uitdrukkingen

Slide 14 - Diapositive

Start:
blz 154:      opdracht 6

We maken opdracht 6 samen. We schrijven het spreekwoord en de betekenis samen op.

Slide 15 - Diapositive

Even leren
Kijk goed naar de spreekwoorden en hun
betekenissen. Probeer ze te onthouden.
timer
5:00

Slide 16 - Diapositive

Wat weet jij al?
De volgende opdracht probeer je zonder afkijken te doen.

Je krijgt zometeen 4 spreekwoorden zien. 

Je gaat de betekenis typen.
Dat mag dezelfde zijn als in je boek.
Het mag ook een beetje in je eigen woorden.


Slide 17 - Diapositive

Het loopt op rolletjes

Slide 18 - Question ouverte

In hetzelfde schuitje zitten

Slide 19 - Question ouverte

Welk spreekwoord hoort bij:
"nergens te vinden zijn"

Slide 20 - Question ouverte

Welk spreekwoord hoort bij:
"als iemand het gevoel heeft dat hij te veel is."

Slide 21 - Question ouverte

Aan de slag
Blz 155 - 156 - 157

Schrijf het juiste spreekwoord en betekenis in je boek.

Daarna: Studiemeter:
Via starttaal online -> Via vooraf, op weg naar 1F
-> thema 5, moeilijke woorden (3 opdrachten)
timer
5:00

Slide 22 - Diapositive

Evaluatie: zijn de doelen behaald?
Aan het einde van dit hoofdstuk (2 lessen):

Ken je de moeilijke woorden en de betekenis van de moeilijke woorden van thema 5.
Ken je de spreekwoorden en de betekenis van thema 5.

Werk je aan competenties, zoals (bijvoorbeeld):
  • samenwerken
  • doorzetten als het lastig is
  • hulp vragen
  • dingen doen die je niet leuk vindt

Slide 23 - Diapositive