Spelling - werkwoorden

1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

schoolfotograaf
11:45

Slide 3 - Diapositive

Hoe was je ontbijt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 4 - Sondage

Wat was het tofste tijdens je vakantie?

Slide 5 - Carte mentale

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

classroom
o2datd3

https://classroom.google.com/c/Mzg2Mjc5MjE3Njgy?cjc=o2datd3

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

lesdoel
belangrijkste spellingsregels herhalen 
zodat je deze correct kunt toepassen

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

schema
alle regels bij elkaar

Slide 13 - Diapositive

Spelling
Hoe goed ben jij in werkwoordspelling?
Houd bij hoeveel vragen je goed hebt.

Slide 14 - Diapositive

(vinden) je het verveld dat je ouders naar Suriname (emigreren) zijn?
A
vind
B
vindt

Slide 15 - Quiz

(vinden) je het verveld dat je ouders naar Suriname (emigreren) zijn?
A
geëmigreert
B
geëmigreerd

Slide 16 - Quiz

In welke minuut van de wedstrijd (worden) er voor het eerst (scoren)
A
word
B
wordt

Slide 17 - Quiz

In welke minuut van de wedstrijd (worden) er voor het eerst (scoren)
A
gescoort
B
gescoord

Slide 18 - Quiz

'(redden) uzelf', zei ik tegen het slachtoffer. 'Mijn aanwezigheid is elders (vereisen)
A
red
B
redt

Slide 19 - Quiz

'(redden) uzelf', zei ik tegen het slachtoffer. 'Mijn aanwezigheid is elders (vereisen)
A
vereist
B
vereisd

Slide 20 - Quiz

Deze uitsmijter heeft jarenlang (rugbyen).
A
gerugbyt
B
gerugbyd

Slide 21 - Quiz

Deze uitsmijter eet tegenwoordig vooral (frituren) voedsel.
A
gefrituurt
B
gefrituurd

Slide 22 - Quiz

Pas toen de directeur 's nachts moest braken, (merken) hij dat hij te zwaar (tafelen) had.
A
merkte
B
merkde

Slide 23 - Quiz

Pas toen de directeur 's nachts moest braken, (merken) hij dat hij te zwaar (tafelen) had.
A
getafelt
B
getafeld

Slide 24 - Quiz

Gelukkig had ik juist al mijn bestanden (saven) toen mijn computer (crashen).
A
gesavet
B
gesaved

Slide 25 - Quiz

Gelukkig had ik juist al mijn bestanden (saven) toen mijn computer (crashen).
A
crashte
B
crashde

Slide 26 - Quiz

Totaal niets (vermoeden) dat er een surprise party voor hem was (organiseren), liep hij zijn kamer in.
A
vermoedent
B
vermoedend

Slide 27 - Quiz

Totaal niets (vermoeden) dat er een surprise party voor hem was (organiseren), liep hij zijn kamer in.
A
georganiseert
B
georganiseerd

Slide 28 - Quiz

'Waar (vinden) ik een goede loodgieter?' (verzuchten) de aannemer.
A
vind
B
vindt

Slide 29 - Quiz

'Waar (vinden) ik een goede loodgieter?' (verzuchten) de aannemer.
A
verzuchte
B
verzuchtte

Slide 30 - Quiz

Nadat hij was (uitloggen), at de portier een boterhammetje en (vouwen) hij de krant open.
A
uitgelogt
B
uitgelogd

Slide 31 - Quiz

Nadat hij was (uitloggen), at de portier een boterhammetje en (vouwen) hij de krant open.
A
vouwte
B
vouwde

Slide 32 - Quiz

Nu de kerst (naderen), zijn de dagen van deze kalkoen (tellen)
A
nadert
B
naderd

Slide 33 - Quiz

Nu de kerst (naderen), zijn de dagen van deze kalkoen (tellen)
A
getelt
B
geteld

Slide 34 - Quiz

Hoe heb je het gedaan?
1) 16 t/m 20 goed = lekker bezig! Jij hebt wwspelling onder controle
2) 12 of 15 goed = toppertje. Je kunt wel nog wat oefening gebruiken. 
3) 8 of 11 goed = niet slecht. Sommige regels heb je onder controle maar je bent nog niet klaar voor de toets. 
4) 1 - 7 goed = spelling is niet echt jouw ding. Laten we samen nog een keer de regels doornemen en een paar opdrachten maken.

Slide 35 - Diapositive

Hoe heb je het gedaan?
1) 19 t/m 20 goed =  lekker bezig! Jij hebt wwspelling onder controle. Je hoeft allen opdracht 13 te maken.
2) 16 of 18 goed = toppertje. Je kunt wel nog wat oefening gebruiken. Maak opdracht 9 en 13.
3) 12 t/m 15 goed = niet slecht. Sommige regels heb je onder controle maar je bent nog niet klaar voor de toets. Maak opdracht 9, 10 en 13.
4) 1 - 11 goed = spelling is niet echt jouw ding. Laten we samen nog een keer de regels doornemen en opdracht 9, 10, 11 en 13 maken.

Klaar? Lees blz 255 en 256 en maak 1 en 2.

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Vidéo

opdracht 13

Slide 38 - Diapositive

opdracht 13
1 uitgebreide, wordt, tentoongesteld
2 werd, ontvluchte, gearresteerd
3 verlote, toegestuurd
4 richtte … op, initieerde, haatten
5 ingerichte, glanzende, vergulde, gepleisterde
6 gestrande, gesleept
7 gerooide, wordt, verhandeld
8 eist, ontmantelt
9 verlichte, geklede, kleumend
10 bemestte, zaait (in)

Slide 39 - Diapositive

ezelsbruggetje?

Slide 40 - Carte mentale

Slide 41 - Vidéo

lesdoel
belangrijkste spellingsregels herhalen 
zodat je deze correct kunt toepassen

Slide 42 - Diapositive

Tot donderdag!
vergeet niet je huiswerk voor vrijdag te maken....

Slide 43 - Diapositive