Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs, diapositive de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 35 min
Éléments de cette leçon
Herhaling verteringsstelsel
toets 21 november
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Vidéo
Welke voedingsstoffen moeten worden verteerd?
A
Vitaminen, eiwitten, koolhydraten
B
Vetten, koolhydraten, mineralen
C
Eiwitten, vetten, koolhydraten
D
Koolhydraten, vitamine, mineralen
Slide 3 - Quiz
Slokdarm
Lever
Dikke darm
Galblaas
Maag
Alvleesklier
Dunne darm
Anus
Appendix
Slide 4 - Question de remorquage
Door kauwen wordt het oppervlak van het voedsel vergroot. Waarom?
A
Speeksel werkt beter in op het voedsel
B
Het wordt niet vergroot, daar gaat het niet om
C
De dunne darm werkt beter
D
Dan werkt de dikke darm beter
Slide 5 - Quiz
De peristaltische bewegingen vinden plaats in ....... kies het beste antwoord
A
de mond, de dikke darm
B
de darmen, de maag en de slokdarm
C
de maag en de
slokdarm
D
de mond en de maag
Slide 6 - Quiz
Welke vertering vindt plaats? Sleep naar de juiste plek.
Speeksel
koolhydraten
eiwitten
koolhydraten
eiwitten vetten
koolhydraten
eiwitten
Slide 7 - Question de remorquage
Wat is de goede volgorde van je spijsvertering?
A
slokdarm, maag, dikke darm, dunne darm
B
mondholte, slokdarm, dunne darm, maag
C
mondholte, slokdarm, maag, dunne darm
D
dikke darm, dunne darm, mondholte, maag
Slide 8 - Quiz
Waar in je lichaam verteer je koolhydraten?
wel
niet
mond
maag
12- vingerige darm
dunne darm
Slide 9 - Question de remorquage
Sleep wat je eet naar 1 van de juiste groene vakken in de hoek
nootjes, sleep niet naar vet
chips
macaroni
eiwit
koolhydraat
Vet
water
Slide 10 - Question de remorquage
1. De dunne darm kan wel 6 meter lang zijn 2. Dunnedarm-sap helpt bij de vertering van alle voedingsstoffen
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 11 - Quiz
1. Vanuit de dunne darm worden de verteringsproducten opgenomen in het bloed 2. Het alvleeskliersap helpt bij de vertering van koolhydraten, eiwitten en vetten
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 12 - Quiz
1. Vanuit de dikke darm worden water en voedingsvezel aan het bloed toegevoegd 2.De niet-verteerde voedselresten verlaten het lichaam via de anus
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 13 - Quiz
Moet WEL verteerd worden
Hoeft NIET verteerd te worden
Wordt niet verteerd
(1 antwoord)
Eiwit
Water
Koolhydraat
Voedingsvezel
Vetten
Mineralen
Vitamine
Slide 14 - Question de remorquage
Op volgorde nr. 4, nr. 5 en nr. 8:
A
lever, maag , luchtpijp
B
maag, lever, luchtpijp
C
maag, lever, slokdarm
D
lever, maag, slokdarm
Slide 15 - Quiz
Welke voedingsstoffen zijn brandstoffen?
Sleep ze in het juiste vak
JA
Nee
vetten
koolhydraten
vitamines
eiwitten
mineralen
water
Slide 16 - Question de remorquage
1. Speeksel van je mond en slokdarm: vertering van koolhydraten (zetmeel) 2. Maagsap: vertering van eiwitten 3. Begin van de dunne darm: a) Gal: emulgeren van vetten b) Alvleeskliersap: vertering van koolhydraten, eiwitten c) Vertering van vetten 4. In de dikke darm worden water en zouten uit de voedselbrij gehaald
A
Dit is allemaal waar
B
1, 2 en 3 zijn waar
C
1 en 3 zijn waar
D
1, 2 en 4 zijn waar
Slide 17 - Quiz
Wat vindt er in de cellen van jouw lichaam plaats waar zuurstof voor nodig is?
A
Fotosynthese
B
Ademhaling
C
Verbranding
D
Koolstofdioxide
Slide 18 - Quiz
Verbranding is ...
A
glucose + zuurstof = koolstofdioxide + water
B
koolstofdioxide + water = glucose + zuurstof
C
koolstofdioxide + glucose = zuurstof + water
D
glucose + water = koolstofdioxide + zuurstof
Slide 19 - Quiz
Wat gebeurt er tijdens inspanning met de verbranding in ons lichaam? En met de ademhaling?
A
De verbranding neemt af, ademhaling neemt toe.
B
De verbranding neemt af, de ademhaling neem ook af.
C
De verbranding neemt toe, de ademhaling neemt ook toe.
D
De verbranding neemt toe, de ademhaling neemt af.
Slide 20 - Quiz
Als er weinig verbranding is, zal je ademhaling SNEL/LANGZAAM zijn. Er hoeft namelijk MEER/MINDER koolstofdioxide uitgeademd te worden.
A
Snel ; meer
B
Snel; minder
C
Langzaam; meer
D
Langzaam; minder
Slide 21 - Quiz
Wat is de functie van een rode bloedcel?
A
Aanvallen van ziekteverwekkers
B
Vervoeren van zuurstof
C
Bloedstolling
D
Vervoeren van voedingsstoffen, afvalstoffen en koolstofdioxide
Slide 22 - Quiz
Wat is de functie van een witte bloedcel?
A
Aanvallen van ziekteverwekkers
B
Vervoeren van zuurstof
C
Bloedstolling
D
Vervoeren van voedingsstoffen, afvalstoffen e
Slide 23 - Quiz
Wat is de functie van een bloedplaatje?
A
Aanvallen van ziekteverwekkers
B
Vervoeren van zuurstof
C
Bloedstolling
D
Vervoeren van voedingsstoffen, afvalstoffen e
Slide 24 - Quiz
Wat is de functie van bloedplasma?
A
Aanvallen van ziekteverwekkers
B
Vervoeren van zuurstof
C
Bloedstolling
D
Vervoeren van voedingsstoffen, afvalstoffe
Slide 25 - Quiz
Waarom moet er bloed langs de spieren stromen?
A
De spieren hebben CO2 en glucose nodig
B
Ze hebben zuurstof en glucose nodig
C
Ze hebben energie nodig...
D
Ze hebben CO2 en koolstofdioxide nodig
Slide 26 - Quiz
Door welk onderdeel wordt jouw bloed vloeibaar?
A
Rode bloedcellen
B
Bloedplasma
C
Plasma en cellen
D
Een soort gele vloeistof
Slide 27 - Quiz
Welke stoffen worden vervoerd door het PLASMA?
A
Glucose
B
Alle voedingsstoffen
C
Vetten
D
Zuurstof
Slide 28 - Quiz
Waarom stroomt bloed in de goede richting?
A
Bloed kan maar in 1 richting stromen
B
Door "deurtjes" in de aders...
C
Door "kleppen" in de aders...
D
Bloed met zuurstof gaat naar de spier...
Slide 29 - Quiz
Henkie heeft een ongeluk gehad.
Repareer Henkies kapotte bloedvat met het juiste stukje van een donor.
Slide 30 - Question de remorquage
SLAG-ader
Ader
Bij een wond: welke druppels bloed komen uit welk type bloedvat?
Slide 31 - Question de remorquage
Als bloed langs de longen stroomt, dan zit dat bloed in de...