Algemeen Engels spelling/grammar

WELCOME 
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

WELCOME 

Slide 1 - Diapositive

This week's goals:
- I know what the most common mistakes in English are.
- I know how to use them correctly. 

Slide 2 - Diapositive

Klik de meervoudsvormen aan
A
I
B
she, he, it
C
we
D
you

Slide 3 - Quiz

Hoe schrijf je "ik" in het Engels

Slide 4 - Question ouverte

Hoe schrijf je "Engels"?
A
English
B
Englisch
C
english
D
englisch

Slide 5 - Quiz

Wat is de correcte spelling van "echt" in het Engels?
A
realy
B
really
C
reallie
D
relly

Slide 6 - Quiz

We went on holiday ____ plane
A
with the
B
in
C
with
D
by

Slide 7 - Quiz

___________ helicopter
A
a
B
an

Slide 8 - Quiz

a / an
Uitspraak!!

Hoor je een klinkerklank => an 
an hour (auwer)
Hoor je een medeklinkerklank => a
a uniform (joeniform)

Slide 9 - Diapositive

Maak hier een correcte zin van:
with my brother - last week - I - to the park - went

Slide 10 - Question ouverte

Hoe schrijf je "we zijn" in het Engels?
A
weare
B
we're
C
where
D
were

Slide 11 - Quiz

Where, Were, We're




Where -> vragende voornaamwoord voor 'plaats' (waar?)
Were -> verleden tijd voor 'to be' (waren)
We're -> verkorte vorm van "we are" (we waren)


Slide 12 - Diapositive

Hoe schrijf je "ook" in het Engels?
(géén also!)

Slide 13 - Question ouverte

Hoe schrijf je "ik" in het Engels?

Slide 14 - Question ouverte

De vormen van 'to be'. Hoe zat het ook alweer? 
Sleep het persoonlijke voornaamwoord naar de juiste vorm van 'to be'. 
am
are
is
I
you
you(mv)
he
she
they
we
it

Slide 15 - Question de remorquage

Hoe schrijf je "het is" in het Engels
A
its
B
it's

Slide 16 - Quiz

Hoe schrijf je "omdat" in het Engels?
(b......)

Slide 17 - Question ouverte

Wat is "woensdag" in het Engels?

Slide 18 - Question ouverte

Hoe schrijf je "met" in het Engels

Slide 19 - Question ouverte

Hoe schrijf je "interessant" in het Engels?

Slide 20 - Question ouverte

________ egg
A
a
B
an

Slide 21 - Quiz

Wat is "en" in het Engels?
A
end
B
and

Slide 22 - Quiz

Hoe schrijf je "ook" in het Engels?
A
too
B
to
C
two

Slide 23 - Quiz

Hoe schrijf je "ik ben" verkort?

Slide 24 - Question ouverte

a
an
uncle
relative
hour
job

Slide 25 - Question de remorquage

Hoe schrijf je "mooi" in het Engels?
b....

Slide 26 - Question ouverte

Wat is "zaterdag" in het Engels?

Slide 27 - Question ouverte

Wat is "jij bent" in het Engels?
A
your
B
youre
C
you're
D
your'e

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Diapositive

Wat is "dat is" in het Engels?
(verkorte vorm)
A
thats
B
that's
C
dat's
D
dats

Slide 30 - Quiz

Maak een ontkenning:
She likes music.
A
She don't like music.
B
She doesn't likes music.
C
She don't likes music.
D
She doesn't like music.

Slide 31 - Quiz

I love you .... much.
(v........)

Slide 32 - Question ouverte

I like geography.
(maak een ontkenning)
A
I like not geography.
B
I don't like geography.
C
i don't like geography.
D
I doesn't like geography.

Slide 33 - Quiz

Maak een vraag;
My dad likes to cook.

Slide 34 - Question ouverte

I .................

You .................

She ............

We ............

You ..............

They ........
TO HAVE
Zet de goede vorm van to have bij het juiste onderwerp
have
has
have
have
have
have

Slide 35 - Question de remorquage

Noteer de afkorting van
"does not" in het Engels

Slide 36 - Question ouverte

We were/where/we're flying
A
were
B
where
C
we're

Slide 37 - Quiz

This week's goals:
- I know what the most common mistakes in English are.
- I know how to use them correctly. 

Slide 38 - Diapositive

Ik heb mijn doelen van deze week bereikt!
😒🙁😐🙂😃

Slide 39 - Sondage

Slide 40 - Diapositive