Paragraaf 3.4 "Kookpunt en smeltpunt"

Hoofdstuk 3 "Water"
Paragraaf 3.4
Kookpunt en smeltpunt
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 3 "Water"
Paragraaf 3.4
Kookpunt en smeltpunt

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen par. 3.4
- 3.4.1 Je kunt beschrijven wat er gebeurt als water kookt.
- 3.4.2 Je kunt uitleggen wat het kookpunt en smeltpunt (vriespunt/stolpunt) van een stof zijn.
- 3.4.3 Je kunt uitleggen waarom het kookpunt en smeltpunt stofeigenschappen zijn.
- 3.4.4 Je kunt uitleggen hoe je het vriespunt of smeltpunt van water kunt verlagen.




Slide 2 - Diapositive

Temperatuur
Moment dat je warmte meet en er een cijfer aan vastplakt dan spreek je over temperatuur. Temperatuur geeft dus aan hoe warm of koud het is.

  • Graden Celsius (℃) is gebaseerd op het smeltpunt  (0℃) & kookpunt (100℃) van water.
  • Temperatuur meet je met een thermometer

Slide 3 - Diapositive

Kookpunt & smeltpunt

Slide 4 - Diapositive

Smeltpunt

Bepalen zuivere stof of mengsel:

zuivere stof: (kook/smelt) punt            mengsel: (kook/smelt )traject


Kookpunt
Kooktraject
Smelttraject

Slide 5 - Diapositive

Onder het smeltpunt is de fase vast.
Tussen het smelt-en kookpunt vloeibaar.
Boven het kookpunt gasvormig.

Stofeigenschappen van zuivere stoffen

Slide 6 - Diapositive

Kook-/smeltpunt
Zuivere stof -> Kookpunt - Kooktraject <- Mengsel
Zuivere stof -> Smeltpunt - Smelttraject <- Mengsel

Slide 7 - Diapositive

Welke van de volgende uitspraken in waar?
A
Als water kookt, dan neemt de temperatuur van het water toe.
B
Als water kookt, dan blijft de temperatuur van het water gelijk.
C
Als water kookt, dan neemt de temperatuur van het water af.

Slide 8 - Quiz

Welke van de volgende uitspraken in waar?
A
De bellen in kokend water bestaan uit waterdamp.
B
De bellen in kokend water bestaan uit lucht.
C
De bellen in kokend water bestaan uit nevel

Slide 9 - Quiz

Welke van de volgende uitspraken in waar?
A
Als water kookt, verdampt het water overal in de vloeistof.
B
Als water kookt, verdampt het water alleen aan het wateroppervlak.
C
Als water kookt, dan ontstaan er luchtbellen.

Slide 10 - Quiz

Voordat water kookt ontstaan er bellen.
Welke van de volgende uitspraken in waar?
A
De bellen die ontstaan tijdens het verwarmen bestaan uit lucht.
B
De bellen die ontstaan tijdens het verwarmen bestaan uit waterdamp.
C
De bellen die ontstaan tijdens het verwarmen bestaan uit water.

Slide 11 - Quiz

Welke van de volgende stoffen is een gas bij 20 graden Celsius?
A
aluminium
B
butaan
C
glycerol
D
goud

Slide 12 - Quiz

Welke van de volgende stoffen heeft een vast vorm bij 750 graden Celsius?
A
alcohol
B
aluminium
C
glycerol
D
goud

Slide 13 - Quiz

Peter heeft een onbekende stof in een fles. De stof komt vloeibaar uit de vriezer (-18 graden Celsius). Als de vloeistof een poosje bij kamertemperatuur (20 graden Celsius) staat, begint hij te koken.
Welke stof zou dit kunnen zijn?
A
alcohol
B
butaan
C
kwik
D
propaan

Slide 14 - Quiz

Katinka heeft een onbekende stof in een fles. De stof is bij kamertemperatuur (20 graden Celsius) een stroperige vloeistof. Als ze de fles in de koelkast (4 graden Celsius) zet, stolt de stof.
Welke stof zou dit kunnen zijn?
A
alcohol
B
water
C
kwik
D
glycerol

Slide 15 - Quiz

Welke van de volgende uitspraken in waar?
A
Je kunt een stof niet herkennen aan het kookpunt en het smeltpunt.
B
Je kunt een stof herkennen aan alleen het kookpunt.
C
Je kunt een stof herkennen aan alleen het smeltpunt.
D
Je kunt een stof herkennen aan het kookpunt en het smeltpunt.

Slide 16 - Quiz

In de winter wordt zout op de wegen gestrooid. Dit wordt gedaan om ervoor te zorgen dat er geen ijslaag op de wegen komt.
Wat is effect van strooizout?
A
Het verlaagt het stolpunt van water.
B
Het verlaagt het smeltpunt van water.
C
Het verlaagt het kookpunt van water.
D
Het verlaagt het vriespunt van water.

Slide 17 - Quiz

Bouillon is zout: in een liter soep zit ongeveer 15 g zout. Het water uit de kraan is zout: het bevat (bijna) geen zout.
Welke uitspraak is juist?
A
Soep bevriest bij een hogere temperatuur dan kraanwater.
B
Soep bevriest bij dezelfde temperatuur dan kraanwater.
C
Soep bevriest bij een lagere temperatuur dan kraanwater.

Slide 18 - Quiz