2B Wiederholung les 1

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Wiederholung les 1

sein / lidwoorden

sein:
du ...

1. bist
2. bin
3. sind

sein:
ihr ...

1. sind
2. seit
3. seid

sein:
Sie ...

1. seid
2. ist
3. sind

De woorden DE, HET en EEN zijn:

1. lidwoorden
2. voorzetsels
3. onpersoonlijke voornaamwoorden
4. eigennamen

Welke lidwoorden ken je in het Duits

1. der
2. die
3. das
4. der - die - das

Zelfstandige naamwoorden

• Woorden van mensen, dieren, planten of dingen.
  
  
• Deze woorden schrijf je in het Duits altijd met een hoofdletter.
  

der, die, das

Mannelijk

de meneer - der Herr

de vader - der Vater

de stier - der Stier

de kater - der Kater

de bok - der Bock

Vrouwelijk

de mevrouw - die Frau

de moeder - die Mutter

de koe - die Kuh

de poes - die Katze

de geit - die Ziege

Onzijdig

het kind - das Kind

het kalf - das Kalb

het varken - das Schwein

het lam - das Lamm

het paard - das Pferd

Het lidwoord ' der ' gebruik je voor zelfstandig naamwoorden die zijn:

1. vrouwelijk
2. onzijdig
3. mannelijk

Het lidwoord ' die ' gebruik je voor zelfstandig naamwoorden die zijn:

1. mannelijk
2. onzijdig
3. vrouwelijk

Het lidwoord ' das ' gebruik je voor zelfstandig naamwoorden die zijn:

1. mannelijk
2. onzijdig
3. vrouwelijk

Welk lidwoord zet je voor Vater?

Welk lidwoord zet je voor Mutter?

Welk lidwoord zet je voor Kind?

Schrijf woorden op waar je
"der" voor kunt zetten.

Schrijf woorden op waar je
"die" voor kunt zetten.

Schrijf woorden op waar je
"das" voor kunt zetten.

Nu maken:

Kapitel 1 blz 66, 67

opdr 74, 75, 76