wo 28

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

wo 27

wat is GEEN ontkenning?

1. mais
2. pourtant
3. en plus
4. au contraire

Est-ce que
betekent..

1. Is het omdat..
2. wat
3. niets

une chose

1. tjooz
2. sjooz
3. zjooz

Elle est plus sportive

1. Zij is niet meer sportief
2. Zij is het sportiefst
3. Zij is sportiever
4. Zij is ook sportief

Il est aussi riche que toi

1. Hij is net zo rijk als jij
2. Hij is rijker dan jij
3. Hij is armer dan jij

Het snelst

1. plus rapide
2. plus rapider
3. le plus rapide
4. plus le rapide

Maak af:
cher- moins cher-

1. le moins cher
2. le plus cher

maak af:
bon- (...?...)- le meilleur

1. plus bon
2. meilleur
3. plus meilleur
4. mieux

ils buvaient
(boire)

1. zij drinken
2. zij dronken
3. zij zullen drinken

ils connaissent
(connaître)

1. zij kennen
2. zij kenden
3. zij zullen kennen

Ik heb ontvangen
(recevoir)

1. J'ai recevu
2. j'ai revu
3. J'ai reçu
4. J'ai ru

Wat is de futur?

1. tu finiras
2. tu finis
3. tu finissait
4. tu as fini

une pratique écolo

1. een schoolvoorbeeld
2. een praktisch voorbeeld
3. een duurzame praktijk
4. een vervuilende praktijk

Elle va économiser de l'argent

1. Zij gaat geld besparen
2. Zij gaat economie studeren
3. Zij gaat geld beleggen

Maak de juiste combinaties van de vraagwoorden.

wie

wat

waar

wanneer

hoe

hoe veel

combien

où

qui

qu'est-ce que/ qu'est-ce qui

quand

comment

jamais

1. ooit
2. iets
3. ergens
4. nooit

Où est-ce que tu habites?
Où habites-tu?
Tu habites où?

1. 1= correct
2. 1 en 2 correct
3. 1,2 en 3 correct