3VWO oefentoets chapitre 5

3 VWO
oefentoets chapitre 5
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

3 VWO
oefentoets chapitre 5

Slide 1 - Diapositive

Vocabulaire
De volgende dia's gaan over de woordjes van hoofdstuk 5. 
Let op: lees de vraag telkens goed. Soms moet je het woord naar het Frans vertalen en soms naar het Nederlands. 

Slide 2 - Diapositive

Wat is de juiste vertaling van:
avoir soif
A
honger hebben
B
slaap hebben
C
dorst hebben
D
huiswerk hebben

Slide 3 - Quiz

Wat is de juiste vertaling van:
échanger
A
vies
B
ruilen
C
bestellen
D
betalen

Slide 4 - Quiz

Wat is de juiste vertaling van:
je voudrais
A
ik zou graag willen
B
ik bestel
C
ik betaal
D
ik zou graag kopen

Slide 5 - Quiz

Wat is de juiste vertaling van:
commander
A
vragen
B
commanderen
C
praten
D
bestellen

Slide 6 - Quiz

Vertaal in het Nederlands:
la serviètte

Slide 7 - Question ouverte

Vertaal in het Nederlands:
aujourd'hui

Slide 8 - Question ouverte

Vertaal in het Nederlands:
la cuisine

Slide 9 - Question ouverte

Vertaal in het Nederlands:
la bouteille

Slide 10 - Question ouverte

Vertaal in het Nederlands:
le fromage

Slide 11 - Question ouverte

Vertaal in het Frans:
vooral

Slide 12 - Question ouverte

Vertaal in het Frans:
het bord

Slide 13 - Question ouverte

Vertaal in het Frans:
het hoofdgerecht

Slide 14 - Question ouverte

Vertaal in het Frans:
de tafel dekken

Slide 15 - Question ouverte

Vertaal in het Frans:
de vis

Slide 16 - Question ouverte

Phrases clés
De volgende dia's gaan over de zinnen van hoofdstuk 5. Let op: lees de vraag telkens goed. Soms moet je de zinnen naar het Nederlands vertalen en soms naar het Frans.

Slide 17 - Diapositive

Vertaal naar het Nederlands:
Excusez-moi, il y a une erreur. Je n'ai pas commandé de poisson.

Slide 18 - Question ouverte

Vertaal naar het Nederlands:
Qu'est-ce que c'est le plat du jour?

Slide 19 - Question ouverte

Vertaal naar het Nederlands:
Je voudrais un verre d'eau et une glace.

Slide 20 - Question ouverte

Vertaal naar het Nederlands:
Alors, on commande?

Slide 21 - Question ouverte

Vertaal naar het Nederlands:
Alors, on commande?

Slide 22 - Question ouverte

Vertaal naar het Frans:
Heeft u nog brood?

Slide 23 - Question ouverte

Vertaal naar het Frans:
Wat wil je drinken?

Slide 24 - Question ouverte

Vertaal naar het Frans:
Mijn frietjes zijn koud.

Slide 25 - Question ouverte

Grammaire D
Het delend lidwoord

De volgende dia's gaan over het delend lidwoord. Grammatica onderdeel D. Let op: hiervoor heb je een stappenplan gekregen voor het beantwoorden van de vragen. Gebruik deze!

Slide 26 - Diapositive

Het delend lidwoord wordt vertaald naar het Nederlands.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quiz

Wat is een delend lidwoord?
A
un, une
B
du, de la, de l', des
C
le, la, les

Slide 28 - Quiz

Welke uitspraak is fout over het "delend lidwoord"?
A
het geeft onbepaalde hoeveelheden aan
B
je gebruikt het na een getal
C
het bestaat niet in het Nederlands
D
'de l' staat voor een klinker of stomme h

Slide 29 - Quiz

Wanneer gebruik je in het Frans het delend lidwoord NIET?
A
bij onbepaalde hoeveelheden
B
wanneer er in het NL geen lidwoord staat
C
in de zin "ik heb veel geld"
D
in de zin "ik heb zakgeld"

Slide 30 - Quiz

Tu veux ... coca ?

Kies het juiste delend lidwoord.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 31 - Quiz

Vul het juiste delend lidwoord in:
Je mange ...... soupe.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 32 - Quiz


Wat gebeurt er met het delend lidwoord na:
een hoeveelheid / een ontkenning?
A
geen idee
B
er verandert niets
C
delend lidwoord verandert in de / d'
D
delend lidwoord verandert in le/la/l'/les

Slide 33 - Quiz

Welk delend lidwoord?

Je ne mange plus ........ viande.
A
de
B
d'
C
du
D
de la

Slide 34 - Quiz

Delend lidwoord
Bij het ontbijt, drink ik melk

timer
1:00
A
Au petit-déjeuner, je bois lait
B
Au petit-déjeuner, je bois du lait
C
Au petit-déjeuner, je bois le lait

Slide 35 - Quiz

Vul het juiste delend lidwoord in:
Je ne bois pas ...... eau.
A
de
B
de la
C
de l'
D
d'

Slide 36 - Quiz

Deux kilos ....... pommes
(Kies het goede delend lidwoord)
A
des
B
de la
C
de
D
géén lidwoord

Slide 37 - Quiz

Vul het juiste delend lidwoord in:
Elle boit une tasse ____ café.
A
de la
B
des
C
de l'
D
de

Slide 38 - Quiz

Vul het juiste delend lidwoord in:
J'ai soif. J'ai bu un litre ____ eau.
A
des
B
de la
C
d'
D
de

Slide 39 - Quiz

Kies het juiste delend lidwoord:
J'ai besoin d'un peu ____ lait.
A
du
B
de
C
de la
D
de l'

Slide 40 - Quiz


Wat gebeurt er met het delend lidwoord na:
aimer / adorer / préférer / détester ?
A
geen idee
B
er verandert niets
C
delend lidwoord verandert in de / d'
D
delend lidwoord verandert in le/la/l'/les

Slide 41 - Quiz

Vul het juiste delend lidwoord in:
Je prends ...... jus d'orange.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 42 - Quiz

Je déteste _______ aubergine.
(Kies het goede delend lidwoord)
A
du
B
l'
C
de l'
D
de

Slide 43 - Quiz

Vul het juiste delend lidwoord in:
J'adore ...... frites.
A
de
B
des
C
du
D
les

Slide 44 - Quiz

Grammaire H
Het werkwoord VENIR

Slide 45 - Diapositive

Pratiquer (oefenen)
Je gaat nu verder met oefenen met het werkwoord venir. Open verbuga met de volgende dia. 

Kies als werkwoord: venir
Kies als tijd: présent en passé composé

Tip oefen de tijden los van elkaar dus om de beurt. 

Slide 46 - Diapositive

Slide 47 - Lien

Heb je nog vragen? Stel ze!

Slide 48 - Diapositive