5.2 Monniken en ridders deel 2

Mens en Maatschappij
Mvr. R. Toprak 
Hoofdstuk 5.2; monniken en ridders
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 11 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Mens en Maatschappij
Mvr. R. Toprak 
Hoofdstuk 5.2; monniken en ridders

Slide 1 - Diapositive

Doel paragraaf 5.2
In deze paragraaf leer je over: 
  • Karel de Grote en het Frankische rijk 
  • De rol van edelen en geestelijken 
  • De verhouding tussen heer en horigen 

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Geestelijken
Geestelijken: mensen die de hele dag met hun geloof bezig zijn.
2 soorten geestelijken: 
  • Priesters (werken in de kerk en preken op zondag) 

  • Monniken (mannen) en nonnen (vrouwen). Ze leven afgezonderd in een klooster en werken en bidden de hele dag).

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Edelen

Karel de Grote verdeelde zijn rijk in graafschappen --> olv. een graaf

  • In ruil voor de leen (stuk grond) eiste de leenheer trouw van de leenmannen.

Leenmannen moesten:

  • Het gebied goed besturen
  • Rechtspreken
  • Helpen bij oorlog--> ridders leveren

--> de grafen waren edelen/ van adel







    --> de grafen waren edelen/

    In ruil voor de leen eiste de
    leenheer trouw van de leenmannen.




    Leenmannen moesten:




    Het
    gebied goed besturen




    Rechtspreken




    Helpen
    bij oorlog




     van adel




     

    Slide 7 - Diapositive

    Edelen 
    Omdat het rijk van Karel te groot is, verdeelt hij zijn rijk in graafschappen (gebieden). 
    De baas hiervan is een graaf. Hij heeft 2 taken:
    • bijstaan met raad. (besturen graafschap en advies geven)
    • bijstaan met daad. (zorgen voor ridders/soldaten)

    Graven zijn van adel en worden edelen genoemd.
     

    Slide 8 - Diapositive

    Heren en horigen
    Horigen: boeren die weinig vrijheid kenden en ‘hoorden’ bij het land.

    Horigen hadden 4 plichten:
    1. Mochten het land van hun heer niet verlaten; 
    2. Een deel van de oogst afstaan als belasting; 
    3. Op feestdagen extra geschenken geven; 
    4. Allerlei klusjes doen voor hun heer. 

    In ruil hiervoor kregen ze bescherming tegen gevaar. Dit was hun recht.
    .

    Slide 9 - Diapositive

    Slide 10 - Diapositive

    Doel paragraaf 5.2
    In deze paragraaf leer je over: 
    • Karel de Grote en het Frankische rijk 
    • De rol van edelen en geestelijken 
    • De verhouding tussen heer en horigen 

    Slide 11 - Diapositive